Job 9:30-31

Jobs verlangen naar een scheidsrechter

Job stelt dat alles wat hij doet om God te overtuigen van zijn onschuld, altijd tevergeefs zal zijn (Jb 9:29). Waarom zou hij dan zijn best doen? Hij kan toch nooit tegen God op. Daarom kan hij zich maar het beste aan Hem onderwerpen. Dat doet hij niet omdat hij God gelijk geeft in Zijn handelen met hem, maar omdat God sterker is dan hij en daarom altijd gelijk heeft.

Hij richt zich in de Jb 9:30-31 direct tot God. ‘Stel U voor’, zo zegt hij tegen God, ‘dat ik me grondig was met de meest zuivere sneeuw en mijn handen zuiver met loog. Het kan allemaal niet schoner. En wat doet U dan? Dan dompelt U mij in een beerput vol smerigheid, waar ik zo vuil en stinkend weer uitkom, dat ik geen kleren meer kan aantrekken.’ Job gebruikt deze buitengewoon sterke taal om uiting te geven aan het gevoel dat hij heeft over hoe God hem behandelt. Wat hij ook probeert om zijn onschuld te bewijzen, God doet er niets mee. Integendeel, God verzwaart zijn leed. Zo kan hij toch niet bij God verschijnen om met Hem een rechtsgeding te voeren.

We zouden kunnen zeggen dat Job een heel verkeerd beeld van God heeft en geeft. Dan zouden we gelijk hebben, want God is niet zo, als Job Hem ervaart. Dat weten we uit de Schrift. Tegelijk zouden we ons daarmee aan de zijde van Jobs vrienden scharen. Het is dan ook niet de bedoeling dat we Job gaan aanvallen om wat hij allemaal zegt. Dat doen de vrienden. God wil ons leren een echte vriend van Job te worden door goed naar hem te luisteren en ons bewust te zijn wie er aan het woord is. Het is de taal van een totaal wanhopige.

Job ziet zich geplaatst tegenover Iemand Die niet zijn gelijke is. Tegenover een man zou een rechtsgeding een reële mogelijkheid zijn. Maar hij staat tegenover Iemand Die op oneindige afstand van hem staat (Jb 9:32). Tussen hem en God is een onoverbrugbare kloof. Het is een volkomen ongelijke en daarom oneerlijke verhouding. Als Job en God samen voor het gerecht zouden komen om daar hun zaak te bepleiten, zou Job nergens zijn. Hoe kan hij, met vuil besmeurd, voor die heilige God verschijnen? Hoe zou hij Hem een afdoende antwoord kunnen geven, een antwoord dat Hem tevreden zou stellen ten aanzien van zijn visie op zijn lijden?

Opnieuw probeert Job in de Jb 9:33-35 een mogelijk rechtsgeding voor te stellen waar hij nog een beetje kans heeft om in het gelijk gesteld te worden. Het ontbreekt volgens Job aan een “scheidsrechter” (Jb 9:33) tussen hem en God. De scheidsrechter die Job zich wenst, is iemand die “zijn hand op ons beiden kan leggen”. Daarmee bedoelt hij iemand die boven de partijen staat en voor wie beide partijen, dat wil zeggen hij en God, gelijk zijn. Die scheidsrechter zou dan natuurlijk begrip hebben voor de situatie van Job en verzoening kunnen brengen tussen beide partijen. Zo iemand is er inderdaad niet.

Er is ‘een scheidsrechter’, een Middelaar, de Heer Jezus, Die aan de behoeften van de mens ten opzichte van God heeft voldaan door te voldoen aan alle heilige eisen van God (1Tm 2:5). Deze ‘Scheidsrechter’ heeft niet Jobs onschuld bewezen, maar heeft Jobs schuld op Zich genomen. Job zal dit ten dele later zien (Jb 16:20-21; Jb 19:25-27).

Omdat er geen scheidsrechter is, neemt hij zelf zijn zaak ter hand en roept God op “Zijn roede” waarmee Hij Job tuchtigt bij hem weg te halen (Jb 9:34). Hetzelfde vraagt hij voor “Zijn bedreiging”. Laat God die toch ook weghalen, zodat de angst verdwijnt die God hem daarmee aanjaagt. Dan is er voor hem ruimte om zonder angst voor Hem te spreken en zich voor Hem te verantwoorden (Jb 9:35). Dan ziet hij een rechtszaak tegen Hem met vertrouwen tegemoet. Met zijn uitspraak “want zo is het niet bij mij”, geeft hij aan dat er bij hem geen zonde aan te wijzen is. Hij zal zijn onschuld dan ook met goed resultaat bepleiten.

Job veronderstelt dat hij kan aantonen dat hij het leed dat hem is aangedaan, niet verdiend heeft als hij in een rechtszaak een eerlijke kans krijgt. Omdat hij die kans niet krijgt, onderwerpt hij zich noodgedwongen aan zijn leed, zonder dat hij erkent dat God rechtvaardig is in wat Hij over hem brengt.

God wordt vaak een onrechtvaardig, streng en hard handelen verweten. Dat gebeurt niet altijd hardop, maar wel in het hart. We moeten Job zijn ongeduld en oneerbiedige taal niet kwalijk nemen als we ons eigen hart nog niet hebben leren kennen in tijden van beproeving die lijken op wat Job is overkomen.

Copyright information for DutKingComments