Job 9:5
Gods onweerstaanbare kracht
In dit gedeelte gaat Job verder in op de kracht en grootheid van God. De taal die hij gebruikt, is hoogstaand, en zijn beschrijving is waar; de ondertoon is die van afschuwelijke twijfel aan de goedheid van Gods grote en machtige Persoon voor hem. Hij voelt zich tegenover die grote en machtige God geen partij. Dat is hij ook niet en dat is geen mens. Het is echter geen kwestie van macht, maar van vertrouwen. En dat laatste ontbreekt bij Job. Hij voelt zich ten onrechte door God vernederd. In zijn ogen misbruikt God Zijn macht. In de Jb 9:5-7 wordt de macht van God dan ook geschilderd in zijn vernietigende kracht.Wat zal hij, nietige sterveling, beginnen tegen een God Die bergen verplaatst en dat doet op een manier dat niemand het merkt (Jb 9:5; Ps 46:3)? In de Bijbel zijn bergen een toonbeeld van vastigheid en stabiliteit. Als Hij bergen in Zijn toorn omkeert, met wat voor gemak keert Hij Job dan om? Als Hij met een vinger de aarde aanraakt, schudt zij van haar plaats (Jb 9:6). Haar pilaren, die stabiliteit aan de aarde verlenen, wankelen. In vergelijking daarmee stelt het leven van Job toch helemaal niets voor? Hij kan zelfs de natuurwetten veranderen (Jb 9:7). Eén woord van Hem is voldoende om de zon niet te laten opgaan en de sterren te verduisteren, zodat zij niet meer schijnen. Job lijkt hiermee te zeggen dat God dat ook met de levenszon en de schijnende sterren in zijn leven heeft gedaan. Zijn dagen zijn donker geworden en aan de nacht van ellende komt geen einde. God als de Schepper van hemel en aarde heeft de macht over het heelal. Toen Hij de hemel schiep, was niemand Zijn helper: “Hij alleen spant de hemel uit” (Jb 9:8; vgl. Js 44:24; Ps 104:2). Ook de woeste, hoge golven van de zee staan onder Zijn gezag. Hij immers heeft de zee geschapen (Gn 1:7). Hij loopt erover, zoals we dat kunnen zien in het wandelen van de Heer Jezus over de zee (Mt 14:25-26). Als de discipelen Hem zo zien wandelen, brengt dat echter geen rust in hun harten, maar onrust. Dat is ook zo bij Job.Verder beschrijft Job Gods scheppingsmacht in het heelal in de hele uitgestrektheid ervan boven hem (Jb 9:9). Dat doet hij door de vier belangrijkste en helderste sterrenbeelden op te sommen die destijds zichtbaar waren. God heeft de Grote Beer in het noorden gemaakt, de Orion (Avondster) in het westen, de Plejaden (het Zevengesternte) in het oosten en de Kamers van het Zuiden (een sterrenbeeld dat vierduizend jaar geleden wel helder zichtbaar was, maar nu door verschuiving van sterrenbeelden niet meer) in het zuiden. Job noemt deze sterrenbeelden niet om ze te bewonderen, zoals in Psalm 19, maar als een verklaring van Gods absolute, onweerstaanbare kracht.
Copyright information for
DutKingComments