Joel 1:13-14

Oproep aan de priesters

In Jl 1:9 wordt van de priesters gezegd dat zij treuren. Daar staan zij in verbinding met de HEERE en met het huis van de HEERE. HEERE of Jahweh is de Naam van God die aangeeft dat Hij met Zijn uitverkoren volk Israël in een bijzondere relatie staat. Jahweh is de Naam van de God van het verbond met Israël. Maar het volk heeft het verbond met Hem verbroken. Als God de priesters nu oproept tot rouw bedrijven en weeklagen, tot overnachten in rouwgewaden, doet Hij dat als Degene voor Wie de mens zich moet verantwoorden voor zijn ontrouw.

God is de driemaal heilige God, met Wie niet te spotten valt. Daarom wordt hier gesproken over “dienaren van mijn God” en over “het huis van uw God”. De priesters moeten als eersten in staat worden geacht te beseffen hoe groot de oneer is die God is aangedaan. Van hen mag immers worden verwacht dat zij weten wat God toekomt en dat het een grote schande is dat God niet ontvangt wat Hem toekomt. Als “dienaren van het altaar” staan zij nu werkeloos. Er is niets om op het altaar te brengen. Graanoffer en pleng- of drankoffer komen van de oogst van tarwe en druiven, en die oogsten zijn verwoest.

Joël noemt de priesters “dienaren van mijn God”. Hij stelt zich voor als de profeet van zijn God, namens Wie hij mag zeggen dat God zal verhoren als ze bij Hem komen. Het lijkt dat hij daarmee wil zeggen dat het niet meer de priesters zijn die namens het volk als middelaars voor God staan, maar dat de profeet nu als eenling de middelaar is door wie God tot het volk spreekt.

Hij spreekt wel tot hen over “uw God” als hij het heeft over het huis van God. Dat is de belijdenis die zij vasthouden ten aanzien van de tempel. Daarbij sluit hij zich aan als hij in Jl 1:16 spreekt over “het huis van onze God”. Hij roept hen, van wie een van de taken is om in de tempel te zingen, nu op om te weeklagen. Overnachten in rouwgewaden wordt gedaan als een teken van groot verdriet, maar ook als een intense en langdurige daad van verootmoediging voor de HEERE (1Kn 21:27; 2Sm 12:13-23).

Een tijd van vasten

Na de oproep om rouw te bedrijven en te weeklagen als gevolg van de sprinkhanenplaag wordt gezegd via welk kanaal dit moet gebeuren. Dit kanaal heet ‘verootmoediging en bekering tot God’. De oproep wordt verder uitgewerkt in het volgende hoofdstuk (Jl 2:15-17). Er moet worden gevast (vgl. Jn 3:7). Het lijkt eenvoudig om in een tijd van hongersnood te vasten, maar juist dan is dit erg moeilijk. De honger knaagt. Eten is er nauwelijks en wat er is, moet men laten staan om zich op God te richten. Maar met dit vasten sluit men zich aan bij God, Die in deze tijd ook geen ‘voedsel’ ontvangt.

Meestal gaat vasten gepaard met schuldbelijdenis, maar dat wordt hier niet genoemd. Het wordt vaak gebruikt als een uiting van verootmoediging om bij God verzoening van schuld of afwending van onheil te verkrijgen. Het dient om de kracht van gebed of voorbede te onderstrepen.

Als wij in ons leven te maken krijgen met speciale beproevingen en gebeurtenissen die verbijsteren, zouden we onszelf moeten terugtrekken uit de gewone loop van het leven. Dan kunnen we ons hart helemaal blootleggen voor de Heer, om te zien wat Hij ons met die gebeurtenissen te zeggen heeft. In zulke situaties denk je niet eens aan eten. Je richt je helemaal op de Heer en het leren kennen van Zijn wil in de omstandigheden die Hij heeft gestuurd.

Evenals in Jl 1:2 worden ook hier de oudsten en alle inwoners genoemd. Iedereen wordt opgeroepen en erin betrokken. Iedereen moet naar de tempel komen om daar tot de HEERE te roepen. Ze moeten roepen om uitredding uit de nood. De roep tot God moet een nationale roep zijn omdat het een nationale ramp betreft. In Nehemia 9 vinden we ook zo’n nationaal vasten (Ne 9:1-3). Ook daar gaat het om zaken die het hele volk betreffen. Als aan die oproep gehoor wordt gegeven, zal de HEERE dan niet horen en herstel geven? Hij hoort en verhoort elk oprecht roepen. Alleen moeten we het aan Hem overlaten hoe en wanneer Hij verhoort.

Copyright information for DutKingComments