Joel 1:13-18

Oproep aan de priesters

In Jl 1:9 wordt van de priesters gezegd dat zij treuren. Daar staan zij in verbinding met de HEERE en met het huis van de HEERE. HEERE of Jahweh is de Naam van God die aangeeft dat Hij met Zijn uitverkoren volk Israël in een bijzondere relatie staat. Jahweh is de Naam van de God van het verbond met Israël. Maar het volk heeft het verbond met Hem verbroken. Als God de priesters nu oproept tot rouw bedrijven en weeklagen, tot overnachten in rouwgewaden, doet Hij dat als Degene voor Wie de mens zich moet verantwoorden voor zijn ontrouw.

God is de driemaal heilige God, met Wie niet te spotten valt. Daarom wordt hier gesproken over “dienaren van mijn God” en over “het huis van uw God”. De priesters moeten als eersten in staat worden geacht te beseffen hoe groot de oneer is die God is aangedaan. Van hen mag immers worden verwacht dat zij weten wat God toekomt en dat het een grote schande is dat God niet ontvangt wat Hem toekomt. Als “dienaren van het altaar” staan zij nu werkeloos. Er is niets om op het altaar te brengen. Graanoffer en pleng- of drankoffer komen van de oogst van tarwe en druiven, en die oogsten zijn verwoest.

Joël noemt de priesters “dienaren van mijn God”. Hij stelt zich voor als de profeet van zijn God, namens Wie hij mag zeggen dat God zal verhoren als ze bij Hem komen. Het lijkt dat hij daarmee wil zeggen dat het niet meer de priesters zijn die namens het volk als middelaars voor God staan, maar dat de profeet nu als eenling de middelaar is door wie God tot het volk spreekt.

Hij spreekt wel tot hen over “uw God” als hij het heeft over het huis van God. Dat is de belijdenis die zij vasthouden ten aanzien van de tempel. Daarbij sluit hij zich aan als hij in Jl 1:16 spreekt over “het huis van onze God”. Hij roept hen, van wie een van de taken is om in de tempel te zingen, nu op om te weeklagen. Overnachten in rouwgewaden wordt gedaan als een teken van groot verdriet, maar ook als een intense en langdurige daad van verootmoediging voor de HEERE (1Kn 21:27; 2Sm 12:13-23).

Een tijd van vasten

Na de oproep om rouw te bedrijven en te weeklagen als gevolg van de sprinkhanenplaag wordt gezegd via welk kanaal dit moet gebeuren. Dit kanaal heet ‘verootmoediging en bekering tot God’. De oproep wordt verder uitgewerkt in het volgende hoofdstuk (Jl 2:15-17). Er moet worden gevast (vgl. Jn 3:7). Het lijkt eenvoudig om in een tijd van hongersnood te vasten, maar juist dan is dit erg moeilijk. De honger knaagt. Eten is er nauwelijks en wat er is, moet men laten staan om zich op God te richten. Maar met dit vasten sluit men zich aan bij God, Die in deze tijd ook geen ‘voedsel’ ontvangt.

Meestal gaat vasten gepaard met schuldbelijdenis, maar dat wordt hier niet genoemd. Het wordt vaak gebruikt als een uiting van verootmoediging om bij God verzoening van schuld of afwending van onheil te verkrijgen. Het dient om de kracht van gebed of voorbede te onderstrepen.

Als wij in ons leven te maken krijgen met speciale beproevingen en gebeurtenissen die verbijsteren, zouden we onszelf moeten terugtrekken uit de gewone loop van het leven. Dan kunnen we ons hart helemaal blootleggen voor de Heer, om te zien wat Hij ons met die gebeurtenissen te zeggen heeft. In zulke situaties denk je niet eens aan eten. Je richt je helemaal op de Heer en het leren kennen van Zijn wil in de omstandigheden die Hij heeft gestuurd.

Evenals in Jl 1:2 worden ook hier de oudsten en alle inwoners genoemd. Iedereen wordt opgeroepen en erin betrokken. Iedereen moet naar de tempel komen om daar tot de HEERE te roepen. Ze moeten roepen om uitredding uit de nood. De roep tot God moet een nationale roep zijn omdat het een nationale ramp betreft. In Nehemia 9 vinden we ook zo’n nationaal vasten (Ne 9:1-3). Ook daar gaat het om zaken die het hele volk betreffen. Als aan die oproep gehoor wordt gegeven, zal de HEERE dan niet horen en herstel geven? Hij hoort en verhoort elk oprecht roepen. Alleen moeten we het aan Hem overlaten hoe en wanneer Hij verhoort.

De dag van de HEERE

De dag van de HEERE is een thema dat door de hele profetie van Joël verweven zit. Het is dan ook goed om aan deze dag wat extra aandacht te besteden. Het is een bijzondere dag. De dag van de HEERE is geen dag van vierentwintig uur, maar beslaat de tijdsperiode vanaf het ogenblik dat de HEERE opstaat en ingrijpt in het wereldgebeuren tot en met Zijn vrederijk. Het aanbreken van die dag is het keerpunt in de wereldgeschiedenis, waarbij niet meer de mens openlijk regeert, maar Hij de regering in handen neemt. Nu lijkt het er nog op dat de mens alles op aarde te zeggen heeft, maar als de dag van de HEERE aanbreekt, zal Hij het wereldbestuur in handen nemen.

Dat zal Hij doen op een manier die voor iedereen zichtbaar is. De HEERE komt tevoorschijn, wordt openbaar. Het boek Openbaring beschrijft wat er allemaal mee samenhangt. Eerst zal Hij Zijn oordelen over de aarde laten komen en op die manier de aarde van ongerechtigheid reinigen (Openbaring 6-19). De laatste oordelen zal Hij Zelf uitvoeren als Hij uit de hemel komt (Op 19:11-21). Dan richt Hij Zijn vrederijk op en zal Hij duizend jaar lang regeren op een wijze die een weldaad voor de mens, ja, voor de hele schepping zal zijn (Op 20:1-6).

De dag van de HEERE begint met Zijn oordelen en eindigt met het vrederijk. Daarna breekt de eeuwigheid aan (Op 20:7-15; Op 21:1-8), die ook “de dag van God” (2Pt 3:12) genoemd wordt, want dan zal “God alles in allen” zijn (1Ko 15:28). Bij de dag van de HEERE is de hoofdgedachte dat de Heer Jezus niet langer verborgen blijft, maar dat Hij duidelijk, voor iedereen waarneembaar, gaat handelen. “Dag” wijst op licht en dat betekent dat het niet langer om oordelen in verborgenheid of handelingen in voorzienigheid gaat, zoals dat gebeurt in de tijd waarin wij leven.

De uitdrukking “dag van de HEERE” komt in het Oude Testament vaak voor (Js 2:12; Js 13:6; 9; Jr 46:10; Ez 13:5; Ez 30:3; Jl 1:15; Jl 2:1; 11; 31; Jl 3:14; Am 5:18; 20; Ob 1:15; Zf 1:7; 14; Ml 4:5). In het Oude Testament staat de dag van de HEERE altijd in verband met de speciale plaats die Israël op aarde heeft vanwege de speciale verbinding met God, Die Zich alleen aan dit volk als de HEERE heeft geopenbaard. De eerste vermelding en beschrijving van deze dag (Js 2:12-22) geeft een duidelijk beeld van wat hij inhoudt.

Het is de dag waarop alleen de HEERE verheven zal zijn (Js 2:17). Dan zal er een einde komen aan de situatie, zoals die er is geweest sinds Eva naar de verzoeker heeft geluisterd met als resultaat de zondeval. Sinds die tijd is de mens zijn eigen wil gaan doen en heeft hij zichzelf steeds willen verheffen boven God en zijn naaste. Al die hoogmoed zal worden geoordeeld.

De dag van de HEERE duidt het gericht aan waarmee Hij op beslissende wijze zal ingrijpen in de geschiedenis. God zal dat doen door Christus op een dag die Hij heeft bepaald (Hd 17:31). Dat is de dag waarop de mens niet langer zal worden toegestaan het voornemen van God te verhinderen, doorkruisen of verijdelen, en waarop God niet langer in het verborgen zal werken. Dan zal Hij het kwaad neerslaan en vervolgens verspreiden en handhaven wat goed is.

Die ‘dag’ heeft betrekking op de Goddelijke oordelen die zullen worden uitgevoerd door Christus als Jahweh God van Israël, wanneer Hij in heerlijkheid verschijnt, maar heeft ook betrekking op de hele duizendjarige periode. De dag van de HEERE betekent het oordeel voor Babel (Js 13:9), voor Egypte (Jr 46:10), voor Israël en Assyrië (Jl 1:15; Jl 2:1; 11; 31; Jl 3:14), voor Israël (Am 5:18; 20; Zf 1:7) en voor Edom (Ob 1:15). Waar zonde en ongerechtigheid zijn, komt het oordeel, of het nu heidenvolken of Gods eigen volk betreft.

Uit Amos 5 zouden we de indruk kunnen krijgen dat de Israëlieten de dag van de HEERE verwachten als behoudenis (licht) voor hen en oordeel voor de vijanden (Am 5:18-20). Maar Amos en andere profeten hebben deze verwachting bestreden. Een aan de HEERE ontrouw geworden Israël zal de oordeelsdag ook zelf ondergaan als ‘duisternis’, als een dag van toorn van de HEERE (Kl 1:12).

In het Nieuwe Testament wordt de dag van de Heer – hetzelfde als de dag van de HEERE in het Oude Testament – ook genoemd (Hd 2:20; 1Ko 1:8; 1Ko 5:5; 2Ko 1:14; 1Th 5:2; 2Th 2:2; 2Pt 3:10). Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de dag van de Heer en de opname van de gemeente. Beide gebeurtenissen vinden niet op hetzelfde moment plaats. De komst van de Heer bestaat uit verschillende fasen.

De Heer Jezus komt eerst om de gemeente op te halen (1Ko 15:51-52; 1Th 4:15-18). Bij Zijn komst voor Zijn gemeente zal Hij niet op aarde komen en ook niet zichtbaar zijn voor mensen op aarde. De gemeente gaat Hem tegemoet in de lucht (1Th 4:17). Ook alle oudtestamentische gelovigen die zijn gestorven, zullen dan worden opgewekt en Hem tegemoet gaan. Deze waarheid vinden we uitsluitend in het Nieuwe Testament en is een vertroosting voor de gelovigen.

Bij de dag van de Heer gaat het anders. Bij die fase van Zijn komst verschijnt Hij op aarde, voor iedereen zichtbaar (Op 1:7) om Zijn volk, dat is het gelovig overblijfsel van Israël, te verlossen uit hun benauwdheid. Tevens zal Hij dan de ongelovigen oordelen en Zijn vrederijk oprichten. Het boek Openbaring licht ons uitvoerig in over alle gebeurtenissen die met de komst van de Heer naar de aarde samenhangen. Alle teksten die over de dag van de Heer gaan, laten zien dat mensen die dan op aarde leven, in grote angst zullen zijn vanwege de oordelen.

Als we het onderscheid zien tussen de opname van de gemeente, het de Heer tegemoet gaan in de lucht, en de komst van de Heer naar de aarde, hebben we de sleutel in handen voor het begrijpen van het eerste gedeelte van 2 Thessalonicenzen 2 (2Th 2:1-12).

Er is nog sprake van andere ‘dagen’. Zo lezen we over de “dag van God” (2Pt 3:12). Deze dag beschrijft de eeuwige toestand. Deze dag moeten we niet verwarren met “de grote dag van God de Almachtige” (Op 16:14), die overeenkomt met “de dag van de Heer”. Verwante uitdrukkingen zijn: de dag van de toorn (Zf 1:18), de dag van de wraak (Js 34:8), dag van de slachting (Zf 1:8), dag van verbolgenheid, wolken, duisternis (Zf 1:15). ‘Dag’ is hier geen tijdsaanduiding, maar staat voor het karakter van machtige gebeurtenissen en hun werking. Alle nadruk valt op wat er gebeurt, het straffend ingrijpen van de HEERE, waarbij vooral het aspect van ‘openbaarheid’ van belang is. Alle gebeurtenissen vinden plaats onder Zijn controle en in Zijn licht.

De dag van de Heer staat tegenover de dag, of het gericht, van de mens (1Ko 4:3). Nu heeft de mens het nog voor het zeggen. Maar als de dag van de Heer aanbreekt, begint de periode waarin de wil van God wordt gedaan “zoals in [de] hemel, zo ook op aarde” (Mt 6:9-10).

In geestelijk opzicht breekt in het leven van ieder mens de dag van de Heer aan op het moment dat hij het volle gezag van de Heer over zijn leven erkent. Dat gebeurt als hij zijn leven in Gods licht ziet en daarover gaat denken zoals God. Dat is het moment van de bekering. Als de bekering heeft plaatsgevonden, kan vanaf dat moment van de gelovigen worden gezegd, dat zij “zonen van [het] licht en zonen van [de] dag” zijn (1Th 5:5, 8-9; vgl. Rm 13:13).

Geen blijdschap en vreugde

Het was Gods bedoeling dat Zijn volk zich in Zijn tegenwoordigheid zou verheugen, blij zou zijn. Zo heeft Hij dat, bijvoorbeeld, bij het aanbieden van de eerstelingen gezegd (Dt 26:10-11). Maar in plaats van blijdschap en vreugde is er nu de dreiging van het onheil dat met de komst van de dag van de HEERE zal losbarsten. Ze hebben immers de voorbode daarvan gezien en de gevolgen ervan ondervonden.

Hier maakt de profeet duidelijk waarom hij vreest dat de dag van de HEERE op komst is. De rampen die deze dag begeleiden, zijn immers aanwezig: de oogst en alle groen zijn vernietigd. Ze zijn er getuigen van, ze zien het voor hun ogen, ze kijken er met ontzetting en machteloosheid naar. Als er geen oogst en dus ook geen voedsel meer is, zijn ook blijdschap en vreugde uit het huis van de HEERE verdwenen. Men kan immers geen eerstelingen van de oogst, geen dank- of vredeoffers, en binnenkort, omdat het vee sterft van dorst, ook geen brand- en slachtoffers meer brengen.

Troosteloosheid alom

De profeet ziet hoe de schepping zucht (Rm 8:22). De gevolgen van trouweloos en goddeloos handelen door een mensengeslacht dat zich van God heeft afgekeerd, zijn in de schepping zichtbaar. Een mens gaat een weg die van God afvoert nooit alleen. Ook wat hem is toevertrouwd, sleept hij altijd mee in leed en oordeel. Het ‘zuchten van de schepping’ is te horen in het ‘kreunen van het vee’, zoals we in Jl 1:10 als het ware het treuren van de grond kunnen waarnemen.

Wat in deze verzen staat, is het gevolg van droogte en niet van de sprinkhanenplaag. De oogst is verwoest door de sprinkhanen, maar door de droogte ligt er ook geen nieuwe oogst in het verschiet. De situatie is hopeloos. Het is alsof de profeet zich uitput in woorden die deze hopeloosheid laten uitkomen: “verschrompeld”, “verwoest”, “afgebroken”, “verdord”, “kreunt”, “in verwarring”, “geen weide”, “boeten”. De droogte van het land weerspiegelt voor Joël vooral de dorheid en neergang die in de harten van het volk aanwezig is (vgl. Jr 14:1-6).

Copyright information for DutKingComments