Joel 1:5-7

Dronkaards

Na de oudsten en alle andere inwoners van het land te hebben opgeroepen om naar hem te luisteren spreekt Joël nu speciaal tot de dronkaards. Dronkaards zijn mensen die Gods zegeningen misbruiken. Dat hij hen moet aansporen om wakker te worden, ondanks het feit dat ze niets meer te drinken hebben, laat zien hoe blind en ongevoelig ze zijn voor de uitingen van Gods misnoegen. Ze slapen hun roes nog uit, terwijl God zo ernstig spreekt. Dronkaards zijn blijkbaar in grote aantallen aanwezig daar ze als groep kunnen worden aangesproken. Veel Judeeërs leven nog in een onbezorgde roes voort.

Hier wordt vooral de onbezorgde vreugde aan de kaak gesteld. Zij die niet wakker worden door Gods stem in Zijn Woord, zullen gewekt worden door Zijn tucht. Zij die niet tot stilstand komen door oordelen veraf, zullen die oordelen aan den lijve ondervinden. Het is rechtvaardig dat God de luxe en overdaad van hen wegneemt. Hoe meer de mens zijn geluk afhankelijk maakt van wat hem bevredigt en wat voldoening geeft aan zijn gevoelens, des te harder ervaart hij het oordeel als dat hem juist in deze dingen treft. Plotseling zullen ze ontdekken dat al die zegeningen geen echte bevrediging hebben gegeven omdat ze los van God tot bevrediging van de eigen begeerten zijn genoten. Zij zullen huilen en jammeren. Vijf keer wordt over weeklagen gesproken in dit hoofdstuk (Jl 1:5; 8; 9; 10; 11).

De enige mensen voor wie dit oordeel geen straf is, zijn de nazireeërs. Zij drinken namelijk geen wijn; daarvan hebben ze vrijwillig afstand gedaan (Nm 6:1-4). De nazireeër is een mooi beeld van iemand die zich, geheel vrijwillig, aan de Heer aanbiedt om alleen voor Hem te leven. Hij doet daarbij afstand van dingen die op zichzelf niet verkeerd zijn – het was voor een Israëliet niet verkeerd om wijn te drinken – maar die wel het gevaar in zich bergen, dat tekort wordt gedaan aan de volle toewijding aan Christus.

Het afstand doen van aardse zegeningen wil zeggen dat aan die dingen een ondergeschikte plaats wordt gegeven. Het houdt in: afzien van het recht om je geld en goed, je tijd en capaciteiten te besteden naar eigen idee. Je levert alles uit aan Christus, zodat Hij het gezag erover heeft. Christenen die vrijwillig afstand doen van het genot van aardse zegeningen, zullen er niet om treuren als ze die zegeningen plotseling moeten missen.

Dronkenschap is de enige zonde die in dit boek in verbinding met Israël wordt genoemd. Daarom lijkt het erop dat vooral deze zonde de toestand van het volk karakteriseert. Dronkenschap wil zeggen dat wij de dingen die God in Zijn schepping aan de mens heeft gegeven om van te genieten, overvloedig en los van Hem tot ons nemen. Ieder mens die belijdt met God in verbinding te staan, maar in werkelijkheid los van Hem leeft, is niet in staat zich een nuchter en bezonnen oordeel te vormen over de dingen van het leven. Hij is beneveld in zijn denken.

Los van God leven wil zeggen dat we God niet betrekken bij de dingen van het leven. We maken plannen zonder Hem te vragen wat Hij ervan vindt. Plannen maken is niet verkeerd, maar het is wel verkeerd om plannen te maken zonder die aan Hem voor te leggen en vervolgens Zijn beslissing daarover te aanvaarden. Als het volk van God eenmaal op zo’n manier is gaan leven, moet God Zich bedienen van ingrijpende methoden om hen uit ‘hun roes’ wakker te schudden. Hij wil betrokken worden bij alles wat Zijn volk doet. Hij kan niet toestaan dat Zijn volk aan Hem voorbijgaat, Hem niet raadpleegt.

Sprinkhanen die optrekken

Onder de vier kleinste dieren op aarde, maar die bovenmate wijs zijn (Sp 30:24), behoort ook de sprinkhaan: “De sprinkhaan heeft geen koning, maar hij trekt gezamenlijk ordelijk op” (Sp 30:27). Sprinkhanen vormen ‘een volk’ dat, hoewel het geen koning heeft, toch met wijsheid optrekt. Deze wijsheid komt van God; Hij bestuurt dit volk. Sprinkhanen zijn machtig omdat ze ontelbaar zijn. Bovendien vormen ze een eenheid; er is geen bres in hun gelederen te slaan. Ze blijven een gesloten front vormen.

Hierin ligt een mooie toepassing voor de gemeente nu. Als we even de verwoestende uitwerking buiten beschouwing laten, zoals ook het zojuist aangehaalde Spreuken 30:27 doet, zien we in deze diertjes een prachtig kenmerk van hoe God wil dat de gemeente functioneert. Zij heeft ook geen zichtbare leiding, maar is in alles afhankelijk van de onzichtbare, maar daarom niet minder werkelijke leiding van de Heilige Geest. Als ieder lid van de gemeente zich stelt onder de leiding van de Geest, zowel in het dagelijks leven als in de samenkomsten, zal dit tot uitdrukking komen in het eensgezind optrekken van de gelovigen. Het zal de vijand dan ook niet lukken om verdeeldheid te zaaien.

Het getuigt van wijsheid als kinderen van God zich aan die onzichtbare leiding onderwerpen. De Geest van God maakt door het Woord van God duidelijk hoe Hij ieder lid afzonderlijk en alle leden samen wil leiden. Als ieder lid Gods Woord leest, zal ook duidelijk worden wat zijn of haar functie in het geheel is en hoe die functie ten dienste van het geheel kan worden uitgeoefend.

De sprinkhanen waarover Joël spreekt, worden “een volk” genoemd. Daarmee wordt duidelijk dat in deze sprinkhanen een voorbeeld gezien kan worden van een volk dat op oorlogspad is. De machtige wapens waarover zij beschikken, zijn hun tanden, die met de tanden van een leeuw en de hoektanden van een leeuwin worden vergeleken (vgl. Op 9:8). De koning van de dieren grijpt zijn prooi en verscheurt die met zijn tanden zonder los te laten. Hetzelfde vernietigende werk doen sprinkhanen met hun tanden. Ze vreten alles kaal. Als deze diertjes al zo’n onheil aanrichten, hoeveel te meer zal dat gebeuren door het vijandige volk, waarvan het optreden uitvoerig in het volgende hoofdstuk wordt beschreven (Jl 2:1-11).

Deze vernietigende kracht wordt losgelaten op wat God “Mijn land” noemt. Daarom treft de kastijding die God over Zijn land moet brengen ook Hem Zelf. Dat zullen we in Jl 1:9 ook nog zien, waar wordt gezegd dat Hem geen offers meer worden gebracht. Dit maakt duidelijk dat God niet vanuit Zijn hoge en verheven positie een oordeel zendt zonder er Zelf bij betrokken te zijn (Kl 3:33).

Het land is aan Israël toevertrouwd, om het voor Hem te beheren en Hem de vrucht ervan te geven. Zelf mogen ze ook van al het goede ervan genieten. Maar als zij het land als hun eigen land gaan beschouwen en er roofbouw gaan plegen, moet God hen door tucht in herinnering brengen wat Hij heeft gezegd: “Want het land behoort Mij toe. U bent immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij” (Lv 25:23b).

Mijn wijnstok, Mijn vijgenboom

Nadat God in het vorige vers over het land als “Mijn land” heeft gesproken, noemt Hij Israël hier “Mijn wijnstok” en “Mijn vijgenboom”. Wijnstok en vijgenboom gelden als symbolen van welstand, rust en vrede (1Kn 4:25; Mi 4:4). Wijnstok en vijgenboom worden vaker samen genoemd (Ps 105:33; Js 36:16; Jr 5:17; Hs 2:11). Het hout van deze bomen is waardeloos (Ez 15:1-5). Het gaat de landman bij de wijnstok en de vijgenboom ook niet om hout ervan, maar om hun vrucht. Die vrucht heeft Zijn volk niet aan Hem gegeven, maar voor zichzelf gehouden.

Daarom wordt nu wat een gave van God aan Zijn volk is, van hen weggenomen. En hoe radicaal. De sprinkhanen vreten niet alleen alle groen op, maar de bomen worden zelfs van hun schors ontdaan. Daarom dragen wijnstok en vijgenboom geen vrucht meer. In overdrachtelijke zin geldt dit voor Israël. Het levert sinds lange tijd geen vrucht meer voor God. Alles is ‘ontschorst’ en dood. Pas als de gemeente is opgenomen en God weer met Israël verdergaat, komt er nieuw leven, zoals Paulus zegt: “Wat zal hun aanneming anders zijn dan leven uit [de] doden?” (Rm 11:15).

Copyright information for DutKingComments