Joel 2:28-32

Zegen voor het volk

In de Hebreeuwse Bijbel vormen de Jl 2:28-32 een apart hoofdstuk (Joël 3). Joël 3 in onze Bijbel is daar Joël 4. Deze indeling in vier hoofdstukken wordt ook in andere vertalingen gehandhaafd.

Tot nu toe is het gegaan om een stoffelijke en bovendien tijdelijke zegen. Het betreft het herstel van Israël in het genot van de zegen van vroegere dagen. Dit feit is gegrond op genade, een genade die voorkomt dat de zegen weer verloren gaat. Nu gaat de profeet spreken over de geestelijke zegeningen die de Messias, de Christus, Zijn volk zal brengen. Hierin zullen alle volken delen die Hem hebben aangenomen. God zal namelijk vanuit de hemel Zijn Geest uitstorten “op alle vlees”.

“Uitstorten” wijst op de overvloedig rijke mate waarmee de Geest wordt geschonken (Js 32:15a). Dit zal “daarna” gebeuren, dat is na de verdelging van de Assyriërs. De vernietiging van de laatste vijandelijke machten van Israël en de uitstorting van de Geest zijn de laatste gebeurtenissen die worden vermeld (Ez 39:29), voordat de profeet Ezechiël de tempel en het land tijdens het vrederijk beschrijft (Ezechiël 40-48).

Petrus haalt deze verzen uit Joël 2 in Handelingen 2 aan zonder te zeggen dat het de vervulling is van deze profetie (Jl 2:28-32; Hd 2:16-21). Dat is ook niet zo. Hij verwijst naar Joël 2 omdat wat op de Pinksterdag gebeurt hetzelfde karakter heeft als wat Joël aankondigt. De uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag is iets wat doet denken aan wat Joël heeft gezegd.

We kunnen zeggen dat wat op de Pinksterdag gebeurt, een voorvervulling van de profetie is, niet de vervulling zelf. De vervulling van wat Joël zegt, zal plaatsvinden nadat voldaan is aan wat hij in de voorgaande verzen heeft geprofeteerd. Het woord “daarna”, waarmee Jl 2:28 begint, laat zien dat er een chronologisch verband is met de voorgaande verzen.

Het hoofddoel van Petrus om dit vers uit Joël aan te halen is om de Joden duidelijk te maken dat dit wonderlijke dat zo plotseling in hun midden plaatsvindt, volledig bevestigd wordt door wat Joël over de uitstorting van de Geest gezegd heeft. Maar de uitstorting die in Petrus’ dagen plaatsvindt, is niet de volle vervulling van de gebeurtenis die door Joël is aangekondigd.

De Heilige Geest komt op de dag van het Pinksterfeest op aarde. Door Zijn komst ontstaat de gemeente die Hij verder zal vormen. Die uitstorting vindt plaats om een volk voor de hemel te vormen. Daarvoor is Hij nog steeds op aarde. Waar Joël over schrijft, kan pas plaatsvinden als de vijanden van Israël verslagen zijn en het volk zelf in zijn land woont.

“Alle vlees” betekent niet ‘alle dan levende mensen’. Het geeft aan dat het uitstorten van de Heilige Geest niet een gebeurtenis is die beperkt is tot de Joden. Ook dat maakt de Pinksterdag duidelijk. Het is niet zo, dat God alle bekeerden de Joodse taal laat spreken, maar Hij laat de Joden de talen spreken van de volksgenoten die onder de heidenen verstrooid zijn. Dit is een bijzonder getuigenis van de genade die uitgaat naar de heidenen. De heidenen worden niet ingevoegd in het Joodse volk, maar zij krijgen als heidenen deel aan de zegen van de Heilige Geest.

Al de verschillende talen zijn het gevolg van het oordeel van God over de mensen vanwege hun hoogmoedige plan om een eigen eenheid te vormen door het bouwen van de toren van Babel (Gn 11:1-9). Maar nu gaat de genade van God ook uit naar hen en heft Hij het oordeel van de spraakverwarring op door het wonder van het spreken in talen. De taal vormt geen barrière meer.

De werking van de Geest Die is uitgestort, uit zich in het profeteren. Op de Pinksterdag blijkt dat in het spreken in talen “over de grote daden van God” (Hd 2:11). Het lijkt erop dat het spreken in talen hier een vorm van profeteren is, want door dit spreken en door de uitleg die door Petrus wordt gegeven, worden mensen in het hart getroffen en velen bekeren zich (Hd 2:37; 41).

De Geest als gave is in het Oude Testament alleen voorbehouden aan personen met een speciale plaats in Gods volk zoals koningen en profeten. Dat het hele volk zal profeteren, is bij een wens gebleven die door Mozes is uitgesproken (Nm 11:29). Deze wens van Mozes is bij Joël een belofte van de HEERE geworden. Zonen en dochters zullen profeteren. Hiervoor is wel een door de Geest bezield leven nodig. Alleen daardoor is men ontvankelijk voor Goddelijke openbaringen. Dat zal het geval zijn bij allen die het vrederijk zullen binnengaan. Profeteren is het spreken uit de tegenwoordigheid van God met kennis van Zijn wil. God zal aan de ouderen Zijn wil door dromen bekendmaken en aan jongemannen door visioenen.

Het verschil tussen ‘dromen’ en ‘visioenen’ is dat bij dromen dingen gezien worden in de slaap, terwijl dat bij visioenen niet het geval hoeft te zijn. Bij visioenen gaat het ook meer om wat gezien wordt, de verschijning. We vinden vaker in de Schrift dat God Zijn wil bekendmaakt door dromen (Jb 33:14-18; Gn 20:3; 6; Mt 1:20; Mt 2:12-22) en visioenen (Gn 15:1; Gn 46:2; 1Sm 3:1; 15). Het verband tussen profeteren en dromen en visioenen komt duidelijk naar voren in wat de HEERE tegen Aäron en Mirjam zegt, nadat zij tegen Mozes hebben gesproken: “Luister toch naar Mijn woorden! Als [iemand] onder u een profeet is, maak Ik, de HEERE Mij door een visioen aan hem bekend, spreek Ik met Hem door een droom” (Nm 12:6).

De Geest op allen

Zoals al is opgemerkt, zien we in het Oude Testament de Geest niet algemeen gebruikmaken van ieder lid van het volk. Hij verricht Zijn werk vooral door koningen, priesters en profeten. In de toekomst zal dat anders zijn. Dan ontvangen alle lagen van het volk, zelfs dienaren en dienaressen deze gave. Er zal geen onderscheid zijn naar geslacht, leeftijd of maatschappelijke status. De ouderen, bij wie de kracht afneemt of zelfs weg is, zullen evenals de jongeren, die nog weinig of geen ervaring hebben in de dingen van God, van Hem openbaringen krijgen in dromen en visioenen.

Wondertekenen

In de letterlijke zin zal de Geest uiteindelijk worden uitgestort op alle vlees op het moment dat de Assyriërs en alle vijanden zijn verslagen en de HEERE Zijn volk weer in Zijn land heeft geplaatst. De tekenen waarvan in dit vers sprake is, zullen aan die gebeurtenis voorafgaan. Hoewel Petrus deze verzen in Handelingen 2 wel citeert, volgen deze tekenen niet direct op de uitstorting van de Geest. Dat komt omdat Israël als natie zich niet heeft bekeerd, maar nog ongehoorzaam was (en nog steeds is).

Als ze zich hadden bekeerd, zou “die dag van de HEERE … die grote en ontzagwekkende” onmiddellijk zijn aangebroken. De HEERE zou de vijanden zowel binnen Israël als daarbuiten ten gunste van Zijn volk hebben geoordeeld. Zijn optreden zou gepaard zijn gegaan met de verschijnselen die hier worden genoemd. Nu moet die dag nog komen. Daarom zijn ook die verschijnselen nog toekomst. Ze zullen zeker plaatsvinden en wel nadat de gemeente is opgenomen (Op 6:12-17).

Onder het in Openbaring 6 genoemde zesde zegel vinden oordelen plaats die sterk overeenkomen met wat Joël zegt. Alle oordelen die vanaf Openbaring 6 plaatsvinden, vallen onder de “dag van de HEERE … die grote en ontzagwekkende”. Zij banen de weg voor de wederkomst van Christus naar de aarde om Zijn rijk van vrede en gerechtigheid te vestigen.

Ontkoming

In die tijd van grote nood, waarin plaatsvindt wat in de Jl 2:30-31 vermeld staat, is de redding voor iedereen die zijn hopeloze situatie inziet alleen mogelijk door het aanroepen van de Naam van de HEERE. Wie in vertrouwend geloof tot Hem nadert, komt niet om, maar wordt behouden. In Romeinen 10 wordt dit vers aangehaald en van algemene toepassing verklaard voor de verkondiging van het evangelie (Rm 10:13). Er wordt met betrekking tot het evangelie geen onderscheid gemaakt in oordeel en ook geen onderscheid in het aanbieden van de behoudenis. Het is voor iedereen beschikbaar. Door alle eeuwen heen is de behoudenis alleen te vinden in het geloof in de Heer Jezus. Hij is de HEERE.

Hier in Joël wordt de behoudenis ook nog verbonden aan Jeruzalem en Sion, want dat is de plaats van waaruit de Heer Jezus zal regeren (vgl. Ob 1:17). Daar woont Hij; bij Hem is ieder veilig. Allen die door de HEERE worden geroepen, zullen daarheen gaan. Hier vinden we het overblijfsel dat behouden wordt. Een overblijfsel is “naar [de] verkiezing van [de] genade” (Rm 11:5; Rm 9:27). Beide zijden zijn waar en noodzakelijk. Aan de ene kant klinkt de oproep om de Naam van de HEERE aan te roepen om behouden te worden. Aan de andere kant worden alleen zij behouden die door de HEERE worden geroepen.

Zo is het ook vandaag. God beveelt de mensen “dat zij zich allen overal moeten bekeren” (Hd 17:30). Dit bevel moet niet worden ontkracht door te zeggen dat je je niet kunt bekeren, maar dat God dit moet doen en dat het alleen gebeurt als je uitverkoren bent. Dan schuif je zomaar het Woord van God aan de kant en maak je elke prediking van het evangelie tot een nutteloze bezigheid. Tevens wordt God tot een leugenaar verklaard. Hij is dan immers Iemand Die dingen zegt die niet waar zijn. Hij vraagt iets van de mens wat deze niet kan. Maar zo is God niet! Als Hij iets van de mens vraagt, geeft Hij ook de kracht om het te doen. Zo is God! Tegelijk is het ook zo dat iemand die zich bekeerd heeft, dit alleen maar kan zeggen omdat hij uitverkoren is.

Je kunt het vergelijken met een uitnodiging die boven de deur van een huis staat. Er staat dat iedereen mag binnenkomen en dan iets krijgt. Wie dat ook werkelijk doet, leest boven de deur aan de binnenkant: uitverkoren. God weet wie daadwerkelijk Zijn uitnodiging zullen aannemen om behouden te worden. Maar nooit mogen deze twee kanten van de waarheid tegen elkaar worden uitgespeeld. Het evangelie moet zonder onderscheid aan alle mensen worden gepredikt, terwijl de uitverkiezing een waarheid is die alle gelovigen met grote dankbaarheid mogen omhelzen.

Copyright information for DutKingComments