‏ Joel 3:4-8

Israël, Gods oogappel

De buurvolken van Israël – Tyrus, Sidon en Filistea – zijn de eersten die worden genoemd. Deze handelaars krijgen de vraag te horen: “Wat wilt u van Mij?” Mogelijk is een betere vertaling: ‘Wat hebt u Mij gedaan?’ Zo komt duidelijker het ter verantwoording roepen van deze volken naar voren voor wat ze de HEERE hebben aangedaan door zo met Israël te handelen. Het is een vraag die vanuit de hemel als een bom op de uitbuiters van Israël valt. Daaruit wordt duidelijk hoezeer de HEERE Zich vereenzelvigt met Zijn volk. Wat hun is aangedaan, is Hem aangedaan. Zo spreekt ook Zacharia erover (Zc 2:8b). Hier zien we van hoe grote betekenis dit voor de HEERE is.

Toen Paulus nog Saulus heette, kwam tot hem ook de vraag uit de hemel: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4). En waarmee was hij bezig? Met het vervolgen van de gemeente. Ook daar is die vereenzelviging van de Heer in de hemel met Zijn volk op aarde. Er is altijd een verbinding geweest tussen de Heer in de hemel en Zijn volk op aarde. Dat is zo in het Oude Testament waar het gaat om de verbinding tussen de HEERE in de hemel en Israël als Zijn verbondsvolk op aarde. Dat is ook zo in het Nieuwe Testament waar het gaat om de verbinding tussen de Heer Jezus als Hoofd in de hemel en de gemeente als Zijn lichaam op aarde.

Als de volken dan Gods oogappel, Israël, en daarmee God Zelf willen aanvallen, zullen ze daarvoor de rechte vergelding ontvangen. Het aan Israël gedane kwaad zal op hun eigen hoofd terechtkomen. Wat de volken ten opzichte van Israël laten zien, is eigenlijk de aloude haat van de satan tegen God. De satan wil altijd verderven wat van God is en hij wil voorkomen dat Gods plannen worden uitgevoerd.

Zijn grootste haat geldt Christus. De satan heeft altijd willen voorkomen dat Hij geboren zou worden. De geschiedenis van het boek Esther is daarvan een sprekend voorbeeld. In dat boek komen we Haman tegen, de Jodenhater, die erop uit is alle Joden om te brengen, het ras uit te roeien. Haman is bij uitstek een type, een voorbeeld, van de satan en zijn bedoelingen.

De HEERE beroofd

Dat wegnemen hoeft niet alleen te slaan op zilver en goud en kostbaarheden uit de tempel, maar kan ook het privébezit betreffen, de kostbare bezittingen van de Judeeërs. Alle bezittingen van de Judeeërs vallen evengoed als het land onder het eigendomsrecht van de HEERE (Hg 2:9). Daarmee is alles wat hun ontnomen is, aan de HEERE ontnomen. Het onrecht treft Hem persoonlijk.

Ver van hun gebied

Wat Tyrus en Sidon het volk hebben aangedaan, geldt nog steeds. Van hen is bekend dat zij overzeese handelsbetrekkingen hadden met de Grieken. Van hen wordt gezegd dat zij met de Grieken in mensen hebben gehandeld (Ez 27:13). Door zo met Gods volk te handelen hebben ze niet alleen koopwaar van hen gemaakt. Dat is al erg genoeg. Maar door hen zo ver weg te transporteren hebben ze hen ook gemaakt tot ontheemde, godsdienstig en maatschappelijk ontwortelde mensen voor wie het praktisch onmogelijk is naar hun vaderland terug te keren.

God ziet de Zijnen overal

Hoe ver de slavenhandelaars hen ook hebben weggevoerd, de HEERE heeft hen niet uit het oog verloren. Hij zal hen terugbrengen. Dit is voor al de verstrooiden een grote bemoediging. Waar ze zich ook bevinden, de HEERE ziet hen. Dit geldt ook voor vandaag. Hoe eenzaam een kind van God zich ook kan voelen, de Heer weet waar hij of zij is en Hij is bij hem of haar. Hij bereikt Zijn doel met elk leven dat ernaar hunkert te beantwoorden aan het doel dat God met dat leven heeft.

Hoe Hij de verstrooiden zal terugbrengen vanuit de plaatsen waarheen ze verkocht zijn, staat er hier niet bij. Maar Zijn toezegging is voldoende. Hij verliest niet alleen de Zijnen niet uit het oog, Hij verliest ook de vijanden van Zijn volk – en die daarom ook Zijn vijanden zijn – niet uit het oog. Hij zal hen, hoe dan ook, de vergelding geven die hun toekomt voor de mishandeling van Zijn volk (vgl. Ri 1:7).

De HEERE oefent door Juda gericht

De HEERE zal de vijandige volken overleveren in de hand van Zijn volk. Door Zijn volk zal Hij hetzelfde kwaad dat Zijn volk is aangedaan, als een oordeel doen neerkomen op die volken. Hierdoor zullen ze zelf aan den lijve ervaren wat ze anderen hebben aangedaan. Dat God uiteindelijk Zijn volk, dat wil zeggen het overblijfsel dat in de Messias gelooft, zal gebruiken om hun vroegere vijanden te tuchtigen, vinden we op meer plaatsen in de Schrift (Ob 1:18; Mi 4:13; Zc 12:5-6; Ps 149:6-9; Es 9:1). Zo wordt duidelijk, hoe nauw de HEERE Zich aan Zijn volk verbonden weet.

Copyright information for DutKingComments