John 1:19-36

Johannes getuigt wie hij niet is

Het getuigenis van Johannes was krachtig. Het bracht mensen in beweging. Door Johannes bewerkte God in de gedachten van de mensen een algemene verwachting van de Messias. Johannes was de onafhankelijke getuige die door God bewaard was tot het juiste moment om van Zijn Zoon te getuigen.

De Joden zijn in dit evangelie vanaf het begin de tegenstanders van de Heer en daardoor ook van Johannes. Uit Jh 1:24 blijkt dat het om farizeeën gaat. Zij sturen priesters en Levieten, mensen die in de tempel dienst doen, dus zeer godsdienstige mensen, naar Johannes om hem te vragen wie hij is. Het is geen oprechte vraag, maar een vraag die is ingegeven door bangheid voor hun positie.

Johannes kent de achtergrond van hun vraag. Ze willen weten of hij de Christus is. Hij spreekt dan ook niet over zichzelf, maar over Christus en zegt dat hij dat niet is. Als zij zijn afkomst hadden gekend, zouden ze hebben geweten dat hij nooit de Messias kon zijn. Hij stamde immers van Levi af, terwijl de Christus uit Juda moest komen.

De leidslieden zijn gedeeltelijk tevreden, maar nog niet helemaal. Gelukkig is hij de Christus niet, maar wie is hij dan wel? Ze vragen hem of hij dan Elia is. Daarop is zijn duidelijke antwoord dat hij dat niet is.

Zijn ontkenning lijkt in strijd met wat de Heer van hem zegt in Mattheüs 17 (Mt 17:11-12). De sleutel ligt in Mattheüs 11. Daar zegt de Heer van Johannes de doper: “En als u het wilt aannemen, hij is Elia die zou komen” (Mt 11:14). Dat wil zeggen dat in Johannes Elia kwam, maar alleen voor wie wilde aannemen waarvoor hij kwam. Als de ogen blind zijn voor de Messias, zijn ze het ook voor Zijn voorloper. Daarom zegt Johannes tegen deze mensen dat hij het niet is, want zij willen Christus niet aannemen.

Dan rest hun voor zover zij kunnen zien nog één mogelijkheid en dat is dat Johannes de aangekondigde profeet is (Dt 18:15-19). De antwoorden van Johannes worden steeds korter. Op de laatste vraag geeft hij het kortste antwoord: “Nee.” Het heeft geen zin zijn antwoord toe te lichten.

Getuigenis van Johannes over zichzelf

Ze weten nu wie Johannes niet is, maar wie is hij dan wel? Dat willen ze toch wel graag weten. Om terug te gaan en te moeten zeggen dat ze niet weten wie Johannes is, die toch zo’n grote invloed onder het volk heeft, dat kan niet. Dus gaan ze door met vragen wie hij is. Johannes beantwoordt hun vraag met een citaat uit de profeet Jesaja. Dat citaat kennen zij ongetwijfeld, maar de betekenis ervan dringt niet tot hen door.

Uit het citaat blijkt dat de Christus Jahweh is en dat Johannes niet meer dan een stem is. Johannes de evangelist benadrukt dat de mensen die Johannes de doper ondervragen “uit de farizeeën” gezonden zijn. De farizeeën zijn de grote tegenstanders van de Heer. Mensen die ‘uit de farizeeën’ zijn gezonden, zijn volkomen vreemd aan hen die uit God geboren zijn. ‘Uit de farizeeën’ of ‘uit God’, dat bepaalt het verschil in de waardering van Christus.

Getuigenis over de Heer Jezus

De ondervragers gaan voorbij aan het antwoord van Johannes dat hij de stem van een roepende is die op Christus wijst. Ze staren zich blind op zijn doop. Hoe kan hij dopen als hij niet een of andere officiële status bezit? Zijn ontkenning dat hij de Christus is, was al een hele opluchting. Zijn ontkenning dat hij Elia is, betekent voor hen dat hij dus niet de voorloper is die onmiddellijk aan het koninkrijk in kracht en majesteit over de aarde voorafgaat (Ml 4:5). En als hij ook niet de profeet is die is voorzegd, wat betekent zijn doop dan?

Hun vraag geeft Johannes de gelegenheid om het onderscheid tussen hem en Christus duidelijk te maken. Hijzelf doopt met water als het symbool van bekering en vergeving van zonden. De doop waarmee hij doopt, staat echter niet op zichzelf. Met zijn doop wijst hij op Hem Die Zich te midden van hen bevindt, maar Die zij niet kennen. Johannes zegt hun hoever Christus in heerlijkheid boven hem verheven is. Hij voelt zichzelf niet eens waard om de schoenriem van de Heer Jezus los te maken.

Dit getuigenis geeft Johannes in Bethanië, over de Jordaan. Het is niet het Bethanië waar Lazarus en Martha en Maria wonen, want dat ligt vlak bij Jeruzalem. Bethanië betekent ‘huis van ellende’. Deze plaats wordt hier nauw verbonden aan de Jordaan en de doop. De Jordaan spreekt van de dood en opstanding van de Heer Jezus en de doop spreekt van Zijn dood. Door Bethanië daarmee te verbinden mogen we er misschien aan denken dat ontkomen aan de ellende waarin de zonde een mens heeft gebracht, alleen mogelijk is door de dood en opstanding van Christus. De farizeeën vonden zichzelf niet ellendig en hadden daarom geen deel aan Christus.

Het Lam van God is de Zoon van God

De volgende dag, dat is na zijn getuigenis tot de priesters en Levieten over zichzelf en Christus, ziet Johannes de Heer Jezus naar zich toe komen. In het voorgaande getuigenis heeft hij over Hem gesproken in verbinding met de Joodse verwachting van de Messias. Nu legt hij een getuigenis af dat alles te boven gaat. Hierin zegt hij in feite: ‘Hier is het ene, afdoende en niet te herhalen offer van eeuwige waarde.’

Zijn uitspraak heeft betrekking op de dood van Christus en het hele gevolg daarvan. Het werk van het wegnemen van de zonde moet gebeuren en hier is Hij Die het zal doen. Op grond van Zijn werk als het Lam van God kan het evangelie worden gepredikt, kunnen zonden worden vergeven, kan Zijn koninkrijk worden gevestigd, kan de schepping worden bevrijd van de vloek, kan Israël worden gezegend en zal er ten slotte een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn. Dan zal het volkomen resultaat gezien worden van wat Johannes hier zegt van het Lam van God als Degene Die de zonde van de wereld wegneemt.

Let wel, er staat niet dat het Lam van God de zonden van de wereld wegneemt. Het gaat niet om zondige daden, maar om de zonde als macht. De Heer Jezus is het Lam dat de zonde als macht wegneemt. De Joden waren vanuit de offerdienst vertrouwd met het lam. Het lam werd gebruikt voor het dagelijks morgen- en avondbrandoffer en het jaarlijkse Pascha. In Christus vinden al die offers hun vervulling. Hij neemt de zonde van de wereld weg, zodat er een eeuwigheid zal zijn die onmogelijk door iets van zonde kan worden verdorven. In die eeuwigheid zal God alles en in allen zijn (1Ko 15:28).

Als Johannes op de Heer Jezus wijst en van Hem getuigt wat Hij doet, geeft hij weer getuigenis van Zijn persoonlijke waardigheid. Hij komt in de tijd wel na Johannes, maar wat Zijn Persoon betreft, is Hij er eerder dan Johannes. Hij is God de Zoon van eeuwigheid.

Johannes was niet bekend met Christus. God had hem zijn eigen dienst en werkterrein gegeven met het oog op de komst van Zijn Zoon. Hij moest het volk voorbereiden op Zijn komst. Daarom was hij komen dopen met water. Hij riep mensen op zich te laten dopen onder een prediking van bekering en vergeving van zonden, zodat ze ook Hem zouden aannemen als Hij Zich aan Israël openbaarde.

Johannes getuigt ervan hoe hij bij de doop van de Heer Jezus de Geest als een duif uit de hemel op Hem heeft zien neerdalen. Hij zegt daarbij dat de Geest op Hem bleef. De Geest kwam niet op Hem om daarna weer weg te gaan. Nee, de Geest heeft in deze Mens volkomen rust gevonden. De Geest kon op Hem neerdalen zonder voorafgaande toepassing van bloed, zoals dat wel bij ons het geval is. We zien dat in de beelden van het Oude Testament, waar eerst bloed wordt toegepast en daarna olie (Lv 14:14-17).

Nog eens verklaart Johannes dat hij Hem niet kende, maar dat God hem heeft gezegd waaraan hij Hem zou kunnen herkennen. Hij verklaart nog eens dat zijn dienst bestond uit het dopen met water. Die dienst had hij niet zelf bedacht, maar die dienst was hem door God opgedragen. Door die dienst moest hij de weg bereiden voor Hem Die met de Heilige Geest zal dopen.

Dat wijst op de dienst van de Heer die tot niets anders dan tot zegen zal zijn. Hij neemt de zonde van de wereld weg en vult in plaats daarvan de wereld met Zijn zegen door de Heilige Geest. In het klein is dat te zien bij ieder die nu gelooft dat de Heer Jezus voor zijn zonden is gestorven en op grond daarvan de Heilige Geest ontvangt (Ef 1:13).

Het feit dat de Heer Jezus met de Heilige Geest doopt, is een bewijs dat Hij God is. Niemand kan met de Heilige Geest dopen dan alleen God. De Heilige Geest is een Persoon in de Godheid, en hier is een Mens Die met de Heilige Geest doopt. Dan kan die Mens niemand anders zijn dan de Zoon van God.

Tot die conclusie komt Johannes dan ook. Nadat hij de Geest op Christus heeft zien neerdalen, kan hij getuigen dat “Deze de Zoon van God is”. Als de eeuwige Zoon is de Heer Jezus de waarachtige God, een met de Vader en de Geest. Johannes vermeldt niet het getuigenis van de Vader uit de hemel, want hij steunt op wat God hem persoonlijk heeft gezegd over Zijn Zoon en wat hij heeft gezien toen de Geest op Hem neerdaalde. Daardoor kan hij getuigen dat ”Deze de Zoon van God is”.

Zie, het Lam van God

Na het getuigenis over de Heer als het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt, staat Johannes de volgende dag weer bij de Jordaan. Twee van zijn discipelen staan bij hem. Dan ziet Johannes de Heer Jezus daar wandelen. De Heer komt niet naar hem toe, maar vertoont Zich daar.

Als Johannes Hem ziet, is hij direct vol bewondering voor die Persoon. Hij spreekt het uit: “Zie, het Lam van God.” In Jh 1:29 heeft hij er nog aan toegevoegd wat dit Lam zal doen. Hier is hij vol van het Lam Zelf. Die Persoon heeft zijn hele hart in beslag genomen. Dit getuigenis van Johannes vanuit een hart dat vol is van de Persoon van Christus heeft een gevolg dat we niet zien bij zijn vorige getuigenis.

De twee discipelen die bij Johannes zijn, horen Johannes spreken en raken ook vol van Christus. Door het getuigenis van Johannes zien zij af van hem en worden ze in beslag genomen door de heerlijkheid van de Heer Jezus. Elke dienst voor God is slechts dan goede dienst als de dienaar de hoorders losmaakt van zichzelf als de menselijke dienaar en ze tot Christus voert. Zo’n dienaar is Johannes. Zijn twee discipelen verlaten hem en volgen de Heer.

Het ‘volgen’ veronderstelt dat wij niet in de rust van God zijn. Het Lam volgen doen we op aarde te midden van omstandigheden waar de zonde nog niet is weggenomen (Op 14:4). In de hof van Eden, het paradijs, waar geen zonde was, was het niet nodig te volgen. In de hemel zal er ook geen sprake zijn van volgen. Daar vinden we vreugde en rust op de plaats waar we zijn. Het volgen van het Lam is een activiteit die we alleen kunnen doen zolang we op aarde zijn.

Copyright information for DutKingComments