‏ John 1:5-10

De Schepper en het licht van de mensen

Het eeuwige Woord, dat dus Zelf zonder begin is – het “was” –, heeft aan alle dingen een begin gegeven. Hier komen we bij het eerste vers van Genesis 1 (Gn 1:1). Het Woord is Zelf niet geworden, maar is de oorsprong van alles (Ko 1:15-16; Hb 1:2; 10). Alle dingen hebben een begin, “zijn geworden”, en dat begin hebben ze te danken aan “Hem”, dat is Hij Die het Woord is.

Om elke ontsnapping aan dit feit te voorkomen herhaalt het tweede deel van Jh 1:3 het eerste deel, maar dan in een negatieve voorstelling van de feiten. Het is de dwaasheid van de evolutietheorie – de ten onrechte zo genoemde kennis (1Tm 6:20) – om te proberen de oorsprong van alle dingen zonder Hem te verklaren. Maar de hemelen vertellen Zijn eer (Ps 19:2) en Hij kan uit Zijn werken gekend worden (Rm 1:19-20).

Hier zien we het volstrekte onderscheid tussen alles wat geworden is en de Heer Jezus. Als er iets geworden of gemaakt is, dan is het niet het Woord, want alles wat geworden is, is gemaakt door het Woord.

Dit wil niet zeggen dat Hij ook het kwaad schiep. God is goed en alles wat uit Hem voortkomt, heeft dat karakter. In Hem woont geen duisternis (1Jh 1:5). Uit Hem kan niets voortkomen wat in tegenstelling is met Zijn wezen. Te veronderstellen dat Hij ook het kwaad schiep, beperkt Zijn goedheid. Hij heeft wel wezens geschapen, engelen en mensen, die in staat waren en zijn tot het doen van het kwaad, maar Hij heeft het kwaad zelf niet geschapen.

De hele schepping is door Hem gemaakt, maar in Hem was leven. Hij is de bron van het leven (Ps 36:10). Hij heeft het leven niet ergens vandaan gekregen, maar het komt uit Hem voort als de oorsprong. Daardoor staat Hij in verbinding met een bijzonder deel van Zijn schepping: de mensen (Hb 2:16; Sp 8:31; Lk 2:14).

Alle woorden die Johannes onder leiding van de Heilige Geest gebruikt, zijn uiterst kort en eenvoudig, maar bezitten duidelijk Goddelijke volheid en betekenis. Ze zijn als het zwaard van de cherubs die de boom van het leven bewaken (Gn 3:24). Dat zwaard wendt zich naar alle kanten om Hem, zoals Hij is, onbeschadigd in onze geest te bewaren.

Het leven dat Hij openbaart, is tevens licht voor de mens. In dit licht wandelt de gelovige. Licht maakt alles openbaar. Door in het licht te komen kan de mens leven krijgen. Als een mens licht heeft, heeft hij het alleen in het Woord dat het leven is.

Toen het leven, dat is de Heer Jezus, geopenbaard werd op aarde, scheen het licht in de duisternis. Toen God in het begin het licht schiep in de duisternis en het licht in de duisternis scheen, verdween de duisternis (Gn 1:3). Toen het leven geopenbaard werd en het licht scheen, verdween de duisternis niet. Er was voor de mensen geen ander licht dan “het leven”.

God bewoont een ontoegankelijk licht, dat geen mens gezien heeft, of zien kan (1Tm 6:16), maar in het Woord schijnt het licht in de duisternis. Het schijnt, niet ‘scheen’, want het schijnt nog steeds, maar de duisternis heeft het niet begrepen, dat wil zeggen dat het een voldongen feit is, dat het onveranderlijk is.

Samengevat hebben we in de Jh 1:1-5 het getuigenis van de Geest aangaande het Woord. We zien het eerst in relatie tot God, dan in relatie tot de schepping en ten slotte in relatie tot de mens.

Een getuigenis van het licht

In Zijn goedheid zendt God iemand om de aandacht op het licht te vestigen. Dat doet Hij in Johannes. Dat er een getuigenis moet komen om van het licht te getuigen, laat ook zien hoe de mensen in volslagen duisternis en blindheid leefden. Als het donker is en er gaat licht aan, dan wordt dat gezien door allen die de ogen open hebben.

Licht heeft geen getuigenis nodig. Het is er en wordt gezien. Voor mensen die geestelijk in de duisternis zijn, is het nodig dat er op het licht wordt gewezen als aanwezig. Het doel van de zending van Johannes is een getuige te zijn van het licht, opdat mensen zullen geloven. Het getuigenis is gericht tot “allen”, niet alleen tot Israël. Het gaat om persoonlijk geloof in de Zoon. Als iemand geen geloof heeft, ziet hij het licht niet, al schijnt het nog zo helder.

Johannes is slechts een instrument. Hij richt niet de aandacht op zichzelf, maar op de Heer Jezus, het licht. Zoals gezegd, is het licht niet beperkt tot Israël. Het komt “in de wereld”, net zoals de zon niet alleen voor een bepaald volk schijnt. Het komt in de wereld, maar het verlicht iedere mens individueel. Christus stelt ieder mens persoonlijk in het licht. Ieder mens wordt door Hem openbaar gemaakt in wat hij is, of het nu Petrus of Herodes is, of Nathanaël of Kajafas.

De ontvangst van het Woord

Toen de Heer Jezus in de wereld kwam, trad Hij Zijn eigen schepping binnen. Maar de wereld kende haar Schepper niet toen Hij er was, zozeer was zij van Hem vervreemd door de zonde. In de wereld bevond zich een speciaal gezelschap, te midden van wie Hij wilde verblijven. Dat was Zijn eigen volk, Israël. Zij ontvingen Hem echter niet. Hier staat niet, zoals bij de wereld, dat zij Hem niet kenden. Het niet aangenomen worden door de Zijnen betekent dat ze Hem verwierpen en niet dat ze door onbekendheid of onwetendheid Hem niet aannamen.

Dan zien we dat een volkomen nieuw gezelschap wordt gevormd dat bestaat uit hen die Hem wel hebben aangenomen. Als de wereld Hem niet kent en Zijn volk Hem niet ontvangt, opent dat de weg voor de openbaring van iets nieuws. Er worden mensen uit de wereld afgezonderd die in een nieuwe en tevoren ongekende relatie met God worden gebracht. Zij zijn niet beter of minder slecht dan anderen. Het grote feit dat onderscheid maakt, is dat zij, die dit nieuwe gezelschap vormen, uit God geboren zijn. Zij hebben zichzelf in het licht van het Woord gezien en geoordeeld en ze hebben Hem aangenomen.

Tegelijk heeft God het nieuwe leven in hen gewerkt. Alleen zij die Hem hebben aangenomen, heeft Hij het recht gegeven in de positie van kinderen te treden. Dat is niet slechts een uiterlijke positie van eer, maar de gave van leven en levensverbinding. Zij zijn uit God geboren en bezitten daardoor de natuur van God en dus zijn zij kinderen van God. De Heer Jezus wordt overigens nooit ‘kind van God’ genoemd. Hij is de unieke, eeuwige Zoon, terwijl Hij ook als Mens de Zoon van God is (Lk 1:35). Dit grote voorrecht om een kind van God te worden is voor ieder die in Zijn Naam gelooft. Zijn Naam is de basis van het geloof. Zijn Naam is ook de inhoud van het Woord, in Wie alles wat God is, tot uiting is gekomen.

Deze nieuwe relatie is niet gegrond op iets van de mens. Elke menselijke bron wordt uitgesloten:

1. “Niet uit bloed” wil zeggen dat niemand een kind van God wordt door familiebanden, door natuurlijke verwantschap. Niemand wordt een kind van God omdat zijn ouders het zijn.

2. “Niet uit de wil van het vlees” wil zeggen dat het niet door eigen inspanning te verkrijgen is.

3. “Niet uit de wil van een man” wil zeggen dat het ook niet door inspanning van anderen te verkrijgen is, alsof het door een mens, door bijvoorbeeld een doophandeling, aan iemand kan worden gegeven.

Iemand wordt een kind van God uitsluitend door uit God geboren te worden.

Het nieuwe leven is het leven van God en God laat ons daarin delen, Hij geeft het. Hij verwekt een nieuw geslacht. Dat nieuwe geslacht bestaat uit gewone mensen en dat blijven ze ook, maar ze zijn geestelijk opnieuw geboren. Ze zijn waarachtig geboren uit God en hebben daardoor deel gekregen aan de Goddelijke natuur, want hun nieuwe leven is het leven van God (2Pt 1:4).

Copyright information for DutKingComments