John 10:4

De herder en de schapen

God heeft als de Deurwachter Hem opengedaan omdat Hij Hem heeft erkend als Zijn Herder. Als de Herder in de stal is, spreekt Hij tot alle schapen. Hij is tot het Zijne gekomen, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen (Jh 1:11). Zij horen Zijn stem, maar ze luisteren niet. Toch zijn er onder al die schapen van Israël schapen die wél naar Hem luisteren. Hij noemt hen in onderscheid van het geheel van de schapen “Zijn eigen [schapen]”. De genezen blindgeborene uit het vorige hoofdstuk is een van ‘Zijn eigen schapen’. Er is dus een onderscheid tussen ‘de schapen’ en ‘zijn eigen schapen’.

En dan lezen we iets opmerkelijks, iets wat we niet zouden verwachten en wat ook Zijn discipelen niet hebben verwacht. Hij komt binnen, niet om de stal te verbeteren, ook niet om alle schapen uit te leiden, maar om ‘Zijn eigen schapen’ uit de Joodse stal te halen en ze naar buiten, buiten de Joodse stal, te leiden. Zo brengt Hij een scheiding aan tussen schapen die Hem niet kennen en schapen die Hem wel kennen. Dit onderscheid en deze scheiding zijn noodzakelijk geworden omdat Israël als volk Hem heeft verworpen.

Na dit onderscheid te hebben aangebracht houdt de Heer Jezus Zich alleen bezig met Zijn eigen schapen als het enige voorwerp voor Zijn hart en met de liefde die Hij voor ieder van Zijn eigen schapen persoonlijk heeft. God geeft Hem de opdracht deze schapen, van wie God zegt dat ze ellendige schapen zijn (Zc 11:4; 7), te weiden. Om aan die opdracht te voldoen haalt de Herder deze ellendige schapen uit de stal van Israël om ze tot iets nieuws te maken. Dat zien we in Handelingen gebeuren (Hd 2:40-41). Verderop in dit hoofdstuk (Jh 10:16) gaat de Heer daar nader op in.

De schapen die Hij uitleidt naar buiten, roept Hij bij name. Zo noemt Hij de namen van Simon (Jh 1:42), van Lazarus (Jh 11:43), van Filippus (Jh 14:9), van Maria (Jh 20:16). Hij kent ieder van Zijn schapen persoonlijk, Hij heeft met ieder schaap een persoonlijke verhouding.

Een bijkomstig aspect bij het uitleiden uit de Joodse stal is dat dit uitleiden het oordeel over het Judaïsme betekent. Tegen hen die niet tot Zijn eigen schapen behoren en die later tegen Hem zullen zeggen dat ze toch Zijn schapen waren, zal Hij zeggen dat Hij hen nooit heeft gekend (Mt 7:23).

Zijn eigen schapen zijn niet allemaal even gewillig om Hem te volgen. Er is ook aandrang nodig. Om ze uit te leiden moet Hij ze soms uitdrijven. Daarvoor gebruikt de Heer de vijandschap van de valse leiders, zoals we hebben gezien bij de blindgeborene.

De Herder voert ze uit in de vrijheid en niet in een nieuwe stal. Op die weg naar en in de vrijheid gaat Hij voor de schapen uit en zij volgen Hem omdat er een persoonlijke verhouding met de Herder bestaat. Ook kennen zij Zijn stem die hun het vertrouwen geeft dat ze de juiste Persoon volgen. Zoals Hij uitsluitend met Zijn eigen schapen bezig is, kennen zij uitsluitend Zijn stem en geen andere stem.

Een schaap is een volgzaam dier, maar wel alleen van de eigen herder van wie hij de stem kent. Die ene stem herkennen de schapen. Alle andere stemmen kennen ze niet. Roept een andere stem hen, dan zullen ze vluchten, juist omdat het een onbekende stem is en niet de vertrouwde stem van de herder. De stem maakt openbaar wie spreekt. Als het niet de stem van de goede herder is, is het de stem van een vreemde. Welke andere stem het ook is, het is voldoende te weten dat het niet de stem van de herder is. De stem van de goede herder geeft vertrouwen; voor elke andere stem gaan ze op de vlucht.

Copyright information for DutKingComments