John 13:1-20

Eindeloze liefde

De Heer heeft Zich met Zijn discipelen teruggetrokken om met hen alleen te zijn. Hij wil voor hen Zijn hart openen en hun vertellen Wie Zijn Vader voor hen is. Nu Hij op het punt staat van hen heen te gaan, wil Hij hun op verschillende manieren voorstellen wat hun nieuwe plaats voor God de Vader en in de wereld is in contrast met hun plaats in Israël. Om hun dit te vertellen heeft Hij Zijn intrek genomen in de bovenzaal van een huis in Jeruzalem. In die bovenzaal wil Hij met hen het Pascha vieren.

In de andere evangeliën lezen we over de voorbereidingen daarvoor en leren we de uiterlijke omstandigheden van het Pascha kennen (Lk 22:8-13). Johannes houdt zich daar niet mee bezig. Hij beschrijft een ander soort voorbereiding. Hij schrijft over de geest of gezindheid waarin de Heer de Zijnen tot het vieren ervan vergadert. Hij laat ons als het ware de atmosfeer van de Goddelijke liefde proeven waarin deze gebeurtenis plaatsvindt. Deze voorbereiding doet de Heer Zelf. Hij doet dat in het volle besef van het feit dat Zijn uur is gekomen (Jh 12:23; Jh 17:1; vgl. Jh 2:4; Jh 7:30; Jh 8:20).

Christus is de enige Mens bij Wie nooit iets onverwacht gebeurt. Hij weet alles volmaakt van tevoren. Dat Zijn uur is gekomen, betekent dat Hij de kruisdood zal sterven, verworpen door mensen en verlaten door Zijn God. Toch spreekt Johannes daar niet over. Wat Johannes over het einde van het leven van Christus op aarde zegt, past bij zijn evangelie. Johannes beschrijft niet de slechtheid van de mens of de satan, ook niet Gods toorn over de zonde, maar vertelt ons over het vertrek van de Zoon uit de wereld om naar de Vader te gaan. Dit is wat de Heer Jezus bezighoudt en wat de achtergrond vormt van de komende hoofdstukken.

Het gaat daarin allemaal over de Vader en wat het heengaan van de Zoon naar de Vader betekent voor Zijn discipelen als voorwerpen van Zijn liefde. Alles wordt door Hem gekend en gevoeld in de tegenwoordigheid van de Vader. Daarom wordt aan Zijn overgaan naar de Vader uit deze wereld direct Zijn liefde verbonden voor de Zijnen die in de wereld zijn.

We hebben ook in het begin van dit evangelie gelezen over “de Zijnen” (Jh 1:11). Daar gaat het over Zijn volk Israël als de Zijnen, maar dat de Zijnen, Zijn volk, Hem niet hebben aangenomen. Nu spreekt Johannes weer over ‘de Zijnen’. Dat is niet Zijn volk als geheel, maar het zijn zij uit Zijn volk die Hem wel hebben aangenomen. Zij zijn werkelijk de Zijnen, zij horen bij Hem, zij zijn Zijn schapen.

Voor hen betekent Zijn heengaan naar de Vader een groot gemis. Wat zullen ze zich alleen kunnen voelen in een vijandige wereld. Dat is de Heer Jezus Zich bewust en daarom zal Hij hen achterlaten met een indrukwekkend bewijs van Zijn liefde voor hen, een liefde die er tot het einde zal zijn. Het bewijs van die enorme liefde betreft zeker Zijn werk aan het kruis. Daarbij kunnen we denken aan een oneindige diepte van liefde.

Zijn liefde strekt zich ook uit in de lengte, in de toekomst, want het is een liefde waar, hoe ver we ook kijken, het einde niet van te zien is. Dat is wat Johannes bedoelt als hij schrijft over “liefgehad tot [het] einde”. Als we iets als een eindpunt kunnen bedenken, dan gaat Zijn liefde nog verder. Hoe ver we ook in de toekomst kunnen kijken, Zijn liefde is daar ook. Wat we ook aan ellende en verdriet kunnen meemaken, Zijn liefde gaat dieper. De maat van deze liefde is niet te peilen of te doorgronden of te meten. Die liefde kunnen we alleen ervaren en bewonderen.

Voorbereiding voor de voetwassing

Na de inleidende woorden over Zijn heengaan naar de Vader en Zijn liefde voor de Zijnen krijgen we het tafereel van de voetwassing tijdens de Paschamaaltijd. Maar eerst vermeldt Johannes nog wat de duivel heeft weten te bewerken in het hart van Judas. We zien daardoor het grote contrast van het handelen van de Heer met dat van Judas. De Heer handelt door de Geest van liefde voor de Vader en de Zijnen, terwijl Judas zich heeft opengesteld voor de duivel. De Heer Jezus geeft Zichzelf voor anderen; Judas levert de Heer over uit eigen belang.

Als de maaltijd is begonnen, staat de Heer van de maaltijd op om de Zijnen te dienen. Terwijl Hij daartoe opstaat, heeft Hij het volle besef van Zijn verbinding met Zijn Vader. Hij weet dat Hij als de Zoon van de Vader van Hem alle dingen in de handen heeft gekregen, evenals Hij weet dat Hij spoedig in de handen van verdorven mensen zal vallen. Het is dan ook indrukwekkend ons te realiseren dat Hij Die opstaat om dienstwerk aan de discipelen te verrichten, de eeuwige Zoon is Die als Mens alle dingen uit de handen van de Vader ontvangt om die te kunnen delen met hen die deelhebben aan Hem in Zijn dood en opstanding.

Het valt ook op dat er in Jh 13:3 zowel over “de Vader” als over “God” wordt gesproken. Als we de naam ‘Vader’ lezen, staat dat meestal in verbinding met onze voorrechten, met onze zegeningen. Als we de naam ‘God’ lezen, staat dat meestal in verbinding met onze verantwoordelijkheid.

De Heer Jezus weet dat Hij van God is uitgegaan. Dat is gebeurd om God op aarde te dienen. Hij weet ook dat Hij die dienst volkomen tot Gods eer heeft volbracht en daarmee volledig aan Zijn verantwoordelijkheid heeft voldaan. Daarom kan Hij weer tot God terugkeren. Deze verhouding van de Zoon tot Zijn Vader en Zijn God is het uitgangspunt voor de voetwassing. De Zoon wil dat wij met Hem kunnen delen in wat Hij van de Vader heeft gekregen en voor God heeft gedaan. Daarvoor hebben wij de voetwassing nodig.

Gemeenschap met de Zoon in wat de Vader Hem heeft gegeven, kan alleen als we ons bewust zijn dat die Vader ook de heilige God is in Wiens tegenwoordigheid niets kan bestaan wat met zonde te maken heeft. Niemand is zich dat beter bewust dan de Zoon. Hij kent Zijn Vader en God op volmaakte wijze en Hij weet precies hoe Zijn Vader en God Hem waardeert. Daarom kan ook niemand anders dan Hij de reiniging van bezoedelingen op Zich nemen waardoor iemand geschikt is om het deel met Hem te genieten. Daarom staat Hij van de maaltijd op en legt Hij Zijn kleren af. Symbolisch doet Hij afstand van alle heerlijkheid die Zijn God en Vader Hem heeft gegeven.

Dan lezen we dat Hij een doek neemt. Dat doet Hij met de handen waarin de Vader alle dingen heeft gelegd. Hij gebruikt Zijn handen niet om macht uit oefenen, maar om te dienen. Hij gebruikt Zijn handen om de voeten van Zijn discipelen te wassen. Vervolgens omgordt Hij Zich met de doek die Hij genomen heeft. Omgorden wijst op dienen (Lk 12:37; Lk 17:8). Door wat Hij aan Zijn discipelen doet, geeft Hij ons een onvergetelijke les in nederigheid. Het lijkt erop dat Petrus die les heeft begrepen (1Pt 5:5).

De voetwassing

Als de Heer Zich op Zijn dienstwerk heeft voorbereid, giet Hij water in het bekken en begint de voeten van de discipelen te wassen om die daarna af te drogen met de doek waarmee Hij Zich heeft omgord. De voetwassing die de Heer verricht, heeft een geestelijke betekenis. De Heer dient hier als Slaaf. Toen Hij Mens werd, heeft Hij de gestalte van een Slaaf aangenomen (Fp 2:7). Deze positie en dienst van Slaaf geeft Hij nooit meer op (Lk 12:37; Ex 21:5-6).

We zouden kunnen denken dat Hij wel ophield Slaaf te zijn toen Hij de heerlijkheid binnenging. Hij laat ons hier zien dat dit niet het geval is. Hij begint hier een nieuwe dienst bij de Zijnen die bestaat uit het verwijderen van de onreinheid die zij hebben opgelopen in hun wandel door de wereld. Voor deze reiniging gebruikt Hij het Woord van God dat met water wordt vergeleken (Ef 5:26; Jh 15:3). Als we Gods Woord lezen, bewerkt Hij daardoor dat onze gedachten weer schoon worden. Als er dingen in ons leven zijn die verkeerd zijn, maakt Hij ons daarop opmerkzaam door Zijn Woord. We kunnen dat dan belijden en wegdoen. Dat is de reiniging die Hij bewerkt.

Voor deze reiniging gebruikt de Heer water en niet bloed. Het gaat hier om het voorstellen van de waarheid, dat wil zeggen van Gods Woord als dat wat reinigt. Het bloed heeft meer het aspect van verzoening. Hij gebruikt het Woord om hen te reinigen die al verzoend zijn door het bloed. Het bloed reinigt met het oog op God, het water reinigt met het oog op de gelovige. Het bloed is ook slechts één keer toegepast. God ziet altijd de waarde ervan. De uitwerking is eeuwig. De gelovige is eens voor altijd door het bloed geheiligd (Hb 9:12; Hb 10:14). De toepassing van het bloed hoeft nooit herhaald te worden, net zomin als iemand die eenmaal uit God geboren is, nog eens uit God geboren zou moeten worden.

Nadat de Heer de voeten heeft gewassen, droogt Hij die af met de linnen doek waarmee Hij was omgord. Ook het afdrogen heeft een belangrijke geestelijke betekenis. Het afdrogen van de voeten betekent het wegdoen van de herinnering aan de reiniging. Als iemand door de Heer van een zonde is gereinigd door Zijn Woord, komt Hij daar niet meer op terug. Dat is ook voor gelovigen onder elkaar van belang. Als een gelovige zondigt en iemand anders maakt hem dat duidelijk en de zonde wordt beleden, dan is die zonde weggedaan. Die zonde mag de ander niet worden nagedragen.

Deelhebben met de Heer Jezus

Als de Heer bij Petrus komt om hem de voeten te wassen, verzet Petrus zich. Hij vindt het ongepast dat de Heer hem de voeten gaat wassen. Hij is toch de Heer? Dan kan niet waar zijn dat Hij, de Heer, Zich voor hem neerbuigt. Petrus openbaart hier een karaktertrek die velen van ons ook hebben. We willen soms die nederige dienst niet zelf verrichten, maar soms weigeren we ook dat die dienst aan ons wordt verricht, waarbij wij onze weigering wel anders zullen motiveren dan Petrus hier doet. Zo’n houding laat zien dat wij de zonde toch niet zo erg vinden. Wij moeten leren – en het moet door wat de Heer hier doet, diep tot ons doordringen – dat de verontreiniging die wij oplopen door ons gaan door de wereld zo erg is, dat niets minder dan de vernedering van Christus ons ervan kan reinigen.

De Heer antwoordt Petrus dat hij nu nog niet weet wat Hij doet, maar dat hij het hierna wel zal begrijpen. Daarmee bedoelt Hij dat Petrus het pas ten volle zal begrijpen als de Heilige Geest is gekomen. Misschien is het ook mogelijk dat de Heer hiermee vooruitwijst op Zijn verklaring die Hij na afloop van de voetwassing geeft. Nog iets waaraan we misschien mogen denken, is dat Petrus het zal begrijpen als hij de geestelijke werkelijkheid ervan heeft ervaren wanneer hij na zijn verloochening van de Heer door Hem hersteld wordt.

Petrus is niet erg onder de indruk van de woorden van de Heer. Hij bindt niet in, maar spreekt Hem krachtig tegen. Hij zal nooit meewerken aan wat hij een te vernederende daad voor de Heer vindt. Met dezelfde krachtige uitspraken heeft Petrus ook gezegd dat de Heer niet zou lijden en sterven (Mt 16:21-23). Hij spreekt zonder zelfkennis en zonder kennis van de Heer. De Heer houdt hem voor wat de gevolgen zijn als Hij hem niet wast. Dan zal hij geen deel met Hem hebben.

De Heer zegt niet: ‘Dan heb je geen deel aan Mij.’ Iedere gelovige heeft deel aan Hem. De Heer spreekt over “deel met Mij”. Dat betekent dat een gelovige samen met Hem deelheeft aan alles wat Zijn deel is, dat is alles wat de Vader Hem heeft gegeven (Jh 13:3). Hij heeft van eeuwigheid altijd alles in handen als de eeuwige Zoon en de Schepper. Maar Hij is Mens geworden en nu zal Hij als Mens bezitten wat altijd al als de eeuwige Zoon Zijn bezit is geweest. Daardoor is het mogelijk geworden om het te delen met mensen. Zo hebben wij het leven van Hem gekregen omdat Hij het leven is.

Om met de Zoon deel te hebben aan wat Hij als Mens heeft gekregen, is het nodig dat de gelovige wordt gereinigd van alles waardoor hij wordt verontreinigd. We moeten dan niet eens zozeer aan concrete zonden denken, hoewel zonden natuurlijk een verhindering zijn om samen met de Zoon te kunnen genieten van wat de Vader Hem heeft gegeven. Het gaat om het oplopen van verontreiniging louter door het feit van ons gaan door de wereld. Het gaat om een verontreiniging waar we niets aan kunnen doen, maar die er evengoed wel is. De Heer Jezus wast de voeten van de discipelen omdat zij van het lopen door de straten van Jeruzalem onvermijdelijk vuil zijn geworden.

Zo worden ook wij in geestelijk opzicht verontreinigd als we door de wereld gaan. Ongevraagd of ongezocht zien en horen we dagelijks dingen die onze geest bevuilen en onze gedachten kunnen beïnvloeden. Daarom is de dagelijkse reiniging daarvan nodig (2Ko 7:1). Die dagelijkse reiniging ondergaan we als we biddend Gods Woord lezen. Onze geest en onze gedachten worden door het lezen van het Woord van God schoon gewassen. Geen enkele gelovige kan daarbuiten. Deze dienst van reiniging doet de Heer Jezus aan ons als we Zijn Woord lezen. Hij kan dat ook doen door iemand die we in een samenkomst Gods Woord horen uitleggen of toepassen, of als iemand bij ons komt en ons op iets uit Gods Woord wijst.

Helemaal rein, maar niet allen

Als de Heer hem dit heeft voorgehouden, valt Petrus in het andere uiterste. Hij wil dat de Heer niet alleen zijn voeten wast, maar ook zijn handen en zijn hoofd. Maar ook dat is niet de bedoeling. De Heer gaat op de overtrokken reactie van Petrus in door verder belangrijk onderwijs te geven, zoals Hij dat telkens doet na uitspraken of reacties waaruit blijkt hoezeer Zijn woorden verkeerd worden begrepen. Hij is een Leermeester vol geduld.

Hij verklaart aan Petrus – en aan ons! – dat er twee vormen van wassen zijn. Er is een eenmalige wassing van het hele lichaam. Dat ziet op wat er is gebeurd bij onze bekering (1Ko 6:11; Tt 3:5). Het is de eenmalige geestelijke vernieuwing door het Woord onder de werking van de Geest die niet wordt herhaald (Jh 3:3-6). Het is het ontvangen van nieuw leven, waardoor we kinderen van God geworden zijn. Wie eenmaal een kind van God is, kan dat niet een tweede keer worden. Daarna is het nodig om regelmatig de voeten te wassen. Dit regelmatig wassen gebeurt eveneens door het Woord (Ps 119:9).

Van de beide vormen van wassen hebben we een beeld in wat er met de priesters in het Oude Testament gebeurde. Als een zoon van Aäron tot priester werd gewijd, werd hij bij die gelegenheid helemaal gewassen (Lv 8:6). Die handeling werd niet herhaald. Als de priester het heiligdom binnenging om dienst te doen, moest hij zijn handen en voeten wassen in het wasvat (Ex 30:19). Dat moest hij telkens doen als hij in het heiligdom dienst ging doen.

Deze herhaalde handeling is wat de Heer hier voorstelt in de voetwassing. Alleen is hier geen sprake van het wassen van de handen, maar van de voeten, want de voeten spreken van de wandel en dat ziet op ons hele gedrag. De voetwassing is, om nog even bij het beeld van de dienst in de tabernakel te blijven, de voorbereiding voor het ingaan in het heiligdom in Johannes 14-16 en het ingaan in het allerheiligste in Johannes 17.

In Zijn onderwijs aan de discipelen zegt de Heer dat iemand die geheel gewassen is, helemaal rein is en daarom alleen nodig heeft zich de voeten te laten wassen. Er is echter een uitzondering onder de discipelen, iemand voor wie al dit onderwijs over de voetwassing niet geldt. Er is er één onder hen die niet geheel rein is omdat hij niet geheel gewassen is, dat wil zeggen omdat hij zich niet heeft bekeerd en geen nieuw leven heeft. De Heer kent die ene uitzondering en Hij weet ook wat er in het hart van die discipel is. Het hart van die discipel is niet verbonden met Zijn hart. Er is geen levensverbinding tussen Hem en die discipel. Daarom geldt wat Hij heeft gezegd, niet voor een man als Judas.

Doen zoals de Heer heeft gedaan

De Heer heeft de voeten van alle discipelen gewassen, ook die van Judas. Hij heeft Zijn bovenkleed weer aangetrokken en ligt weer aan. Dan stelt Hij hun de vraag of ze wel begrijpen wat Hij bij hen heeft gedaan. Uit Zijn vraag blijkt dat er meer verbonden is aan Zijn daad dan alleen maar ervoor zorgen dat hun voeten schoon worden zodat ze fris aan tafel kunnen gaan. Door het stellen van deze vraag wil Hij hun harten in oefening brengen.

Zonder dat Hij op antwoord wacht, gaat Hij hen, en ons, onderwijzen over wat Hij heeft gedaan. Hij weet hoe ze Hem noemen en Hij zegt dat ze dat terecht doen. Ze noemen Hem in de eerste plaats “Meester”, Iemand Die onderwijst, en in de tweede plaats “Heer”, Iemand Die gezag over hen heeft. De volgorde voor hen is dat zij eerst onderwijs krijgen en dan gaan gehoorzamen. Zo is het bij ons ook vaak. We moeten eerst de redelijkheid of het nut ergens van inzien en dan doen we wat wordt gezegd.

Vanuit hun erkenning van Hem als hun Meerdere geeft Hij nader onderwijs over wat Hij heeft gedaan. Hij zegt hun dat wat Hij bij hen heeft gedaan, zij nu ook bij elkaar moeten gaan doen. Als de Heer dat zegt, draait Hij hun volgorde om en zegt dat Hij in de eerste plaats de Heer is en in de tweede plaats de Meester. Dat wil zeggen dat het in de eerste plaats aankomt op gehoorzaamheid aan Hem als Heer en pas daarna op het aanvaarden van het onderwijs dat Hij daarover geeft. Het eerste is de gezindheid, de bereidheid om te gehoorzamen; daaruit vloeit vervolgens voort het leren kennen van, ofwel het inzicht krijgen in, wat wordt gevraagd.

De voetwassing is een daad van broederliefde. De liefde onder elkaar zal ertoe leiden dat we die dienst bij elkaar verrichten, zodat de gemeenschap met de Heer genoten kan blijven worden. Het onderwijs van de Heer is geen theoretisch onderwijs geweest. Hij heeft hun een voorbeeld gegeven (vgl. 1Pt 2:21). De bedoeling is dat zij zo gaan doen, zoals Hij bij hen heeft gedaan. Ze hebben Hem niet alleen iets zien doen terwijl zij erbij stonden te kijken. Nee, wat de Heer heeft gedaan, hebben zij persoonlijk ervaren.

Nadat Hij is teruggekeerd in de hemel, is Hij met die dienst verdergegaan. Hij is nog steeds bezig om ons te reinigen als wij Zijn Woord lezen of er door anderen aan worden herinnerd. Zijn voorbeeld is bedoeld om ons tot het verrichten van die daad te brengen en zo ons erbij in te schakelen.

Met een dubbel “voorwaar” en een gezaghebbend “Ik zeg u” wijst Hij erop dat zij Zijn voorbeeld niet naast zich kunnen neerleggen, alsof ze zichzelf te goed zouden achten voor een dergelijke dienst. Hij is de Heer en zij zijn de slaven. Hij heeft als de Heer dit nederige werk verricht. Dan moeten zij zich niet groter achten dan Hij door ‘nee’ te zeggen als die dienst van hen wordt gevraagd om die aan anderen te verrichten. Hij zendt hen daartoe uit, zij zijn Zijn gezanten. Hij zendt, want Hij is groter. Hij heeft als de Zender dit nederige werk verricht, hoeveel te meer zijn zij dan verplicht dit werk te doen als Hij hen daartoe uitzendt.

Hij weet ook dat ‘weten’ en ‘doen’ twee dingen zijn. Daarom drukt Hij hun op het hart te doen wat ze nu weten. Hij doet dat niet met een dreigend ‘wee jullie, als jullie deze dingen niet doen’, maar met een bemoedigend “gelukkig bent u als u ze doet”. Het toepassen van het Woord op onze handel en wandel reinigt van bevlekking. Daardoor kunnen we in ongestoorde gemeenschap met de Heer Jezus blijven. Ware broederliefde zal dit ook wensen voor iedere broeder en zuster en daarom zal de dienst van voetwassing ook verricht worden. En is dat niet een dienst die gelukkig maakt?

Wat de Heer heeft gedaan en Zijn discipelen heeft geleerd, kunnen we in drie pakkende woorden samenvatten: nederigheid, heiliging en geluk. Die woorden geven tegelijk een volgorde aan die we niet kunnen omdraaien of waarvan we een element kunnen weglaten. De weg van heiliging en geluk begint en wordt voortgezet met nederigheid. Nederigheid voert tot heiliging en heiliging voert tot geluk. Er is geen geluk mogelijk zonder nederigheid en heiliging.

Nog eens de verrader

Nog een keer spreekt de Heer over de uitzondering onder de discipelen. Judas is niet per ongeluk bij het getal van de twaalf gekomen. Het uitkiezen van Judas als een van Zijn apostelen is een bewuste keus van Hem geweest. Hij heeft hem uitgekozen omdat de Schrift over een man als Judas heeft gesproken (Ps 41:10). Het gaat in de betreffende psalm over Achitofel, de raadsman van David, die zijn verrader werd in het uur van grote nood waarin hij zich bevond (2Sm 15:12; 2Sm 16:21; 2Sm 17:1; 14; 23). Er is een duidelijke parallel tussen Judas en Achitofel, zoals die er ook is tussen de Heer Jezus en David.

Het is bijzonder smartelijk te worden verraden door iemand met wie je brood hebt gegeten, wat een teken is van nauwe gemeenschap. Het opheffen van de hiel spreekt van een verraderlijk laten struikelen van een tegenstander. Zo is Judas met de Heer Jezus omgegaan!

Terwijl het Schriftwoord de smart weergeeft die de Heer van de handeling van Judas ervaart, is daar ook de volkomen onderwerping aan de Schrift en daarmee de rust van de aanvaarding. Het belang van de Schrift en de kennis ervan zijn groot. Ze zijn de basis van al Zijn spreken en handelen. Zo moet het ook voor ons zijn.

Het betekent niet dat Judas is uitverkoren om de Heer over te leveren. Dat is zijn eigen keus, waarvoor hij zelf ten volle verantwoordelijk is. De Heer voorzegt hier Zijn discipelen het verraad van Judas om het geloof in Zijn Persoon te versterken. Als plaatsvindt wat is voorzegd, is dat het bewijs dat de profeet de waarheid heeft gesproken. Hij is de beloofde Profeet (Dt 18:18-22).

Ontvang wie door de Zoon is gezonden

In Jh 13:16 heeft de Heer gesproken over hen die gezonden worden om anderen de voeten te wassen. Daar heeft Hij gezegd dat ze zich niet te goed moeten voelen om dit dienstwerk te doen. Hij, de Heer en de Meester, heeft het immers Zelf laten zien en hun daarmee een voorbeeld gegeven. Nu spreekt Hij over hen van wie de voeten gewassen moeten worden. Hij maakt duidelijk dat het niet aan hem is die deze dienst ontvangt, om uit te maken of de persoon die komt hem aangenaam is of niet. Het gaat erom de dienst van de voetwassing te accepteren.

Wie naar ons toe komt om ons de voeten te wassen, is door de Heer gezonden en moet als zodanig door ons worden ontvangen. Zelfs al zou er een Judas naar ons toe komen, dan nog zouden wij die hebben te ontvangen en wel omdat hij door de Heer gezonden is. We zullen daar dan ook de zegen van krijgen, want door zo iemand te ontvangen, ontvangen we de Heer Jezus en de Vader. Het ondergaan van deze dienst zal tevens tot gevolg hebben dat we niet zullen delen in het lot van Judas. Het lot van Judas is niet voor hen die ontvangen wie door de Heer gezonden zijn.

Copyright information for DutKingComments