John 15:1

De ware wijnstok

Terwijl de Heer Jezus met Zijn discipelen de bovenzaal heeft verlaten en met hen onderweg gaat naar de Olijfberg, gaat Hij door met onderwijs geven. In dit hoofdstuk spreekt Hij met hen over wat zij zullen zijn als Hij van hen zal zijn heengegaan. Opmerkelijk is dat Hij in dit hoofdstuk geen enkele keer door een van Zijn discipelen met een vraag of opmerking in de rede wordt gevallen, zoals dat wel in het vorige en het volgende hoofdstuk het geval is. Hij vertelt hun dat zij een nieuw getuigenis voor God op aarde zullen zijn.

Om Zijn onderwijs te illustreren gebruikt Hij het beeld van de wijnstok. Het beeld van de wijnstok wordt in het Oude Testament op Israël toegepast (Js 5:1-7; Ez 15:1-8). Jahweh heeft een wijnstok uit Egypte uitgegraven en geplant (Ps 80:9). Dat is Israël naar het vlees, maar dat is niet de ware wijnstok. Israël heeft niet de door God verwachte vrucht voortgebracht. In plaats daarvan heeft het volk stinkende vrucht geproduceerd en heeft God het aan het oordeel moeten prijsgeven.

De Heer Jezus neemt de plaats van Israël als wijnstok in. Hij begint de geschiedenis van Israël opnieuw, maar nu met vrucht voor God en met zegen voor anderen. Hij is de ware, de waarachtige wijnstok. Hij heeft God wél de vrucht gebracht die God van Israël mocht verwachten. Christus is de bron van alle ware vrucht voor God op aarde. Hij is niet slechts een rank die vrucht draagt, terwijl de andere ranken geen vrucht dragen. Hij is de ware wijnstok, waaruit elke rank vrucht kan dragen.

De Vader – en niet Jahweh, of de Almachtige – is de Landman. Dit veronderstelt een verhouding die verder gaat dan Israël kent. God staat met Israël als volk in een verbondsrelatie. Dat is een heel andere relatie dan die waarin de gelovigen met Hem staan die na de opstanding van de Heer Jezus de familie van God vormen (Jh 20:17; 22). Zij mogen Hem als Vader kennen omdat de Heer Jezus hun leven is en zij daardoor kinderen van God zijn.

Copyright information for DutKingComments