John 17:1

De verheerlijking van de Zoon

Dit hoofdstuk is ongeëvenaard in diepte en blikveld. Het ademt volmaakte heiligheid, toewijding en liefde. We mogen meeluisteren hoe de Zoon Zijn hart opent voor de Vader op het ogenblik dat Hij op het punt staat te sterven en de Zijnen te verlaten om naar de hemel te gaan.

Omdat we de Zoon tot de Vader horen spreken, kunnen we niet spreken van een ‘hogepriesterlijk gebed’, want dan zouden we Hem als Mens tot God horen spreken. Als we al van een gebed kunnen spreken, dan is het in de zin van een vertrouwelijk vragen van de Zoon aan de Vader en niet om de Vader iets te smeken.

We horen hoe de Zoon aan de Vader vraagt om Hem te verheerlijken, om vervolgens voor Zijn discipelen te zorgen als Hij niet meer bij hen zal zijn en om ten slotte de discipelen een plaats bij Hem in de heerlijkheid te geven. Het zijn vragen die niet zozeer een verzoek inhouden, maar een delen met de Vader van dingen die precies zo in het hart van de Vader leven. De Heer weet dat allemaal, maar Hij wil dat wij zullen weten dat Hij voorspraak voor ons doet bij de Vader. Dit gebed laat ons zien hoe Hij Voorspraak is.

In Zijn gebed, dat een prachtige eenheid vormt, kunnen we globaal twee delen onderscheiden:

1. In het eerste deel, de Jh 17:1-8, spreekt de Heer tot de Vader met het oog op Zijn verheerlijking en Zijn verbinding met Zijn discipelen.

2. In het tweede deel, de Jh 17:9-26, zijn de discipelen het onderwerp, waarbij Hij hen duidelijk onderscheidt van de wereld.

We kunnen ook een wat fijnere indeling maken in zeven delen:

1. In de Jh 17:1-5 vraagt de Heer Jezus aan de Vader om Zijn verheerlijking als Mens op grond van het door Hem volbrachte werk.

2. In de Jh 17:6-8 spreekt Hij tot de Vader over wat de discipelen voor Hem betekenen.

3. In de Jh 17:9-12 vraagt Hij aan Zijn Vader vraagt om Zijn discipelen in eenheid te bewaren.

4. In de Jh 17:13-19 vertrouwt Hij Zijn discipelen toe aan Zijn Vader met het oog op hun bewaring in de wereld.

5. In de Jh 17:20-21 breidt Hij Zijn gebed uit en vraagt Hij de Vader voor de eenheid van al de gelovigen op aarde.

6. In de Jh 17:22-23 gaat het over een eenheid die nog in de toekomst ligt en die bij Zijn openbaring zichtbaar zal worden.

7. In de Jh 17:24-26 gaat het erover dat we met de Zoon in het Vaderhuis zullen zijn.

Na deze inleidende woorden willen we ons nu richten op het gebed. Daarbij zal ik mij zo beperkt mogelijk uitdrukken, want het spreken over dit gebed geeft het gevoel alsof je met een zaklamp de zon wilt verlichten. Bij het lezen van dit hoofdstuk is het vooral van belang dat de Heilige Geest bij iedere lezer de bij dit hoofdstuk passende gevoelens kan bewerken. Ik hoop dat dit bij mij zo is en dat ik daarvan iets in deze toelichting kan doorgeven. Zelf ben ik ook geholpen door wat anderen in dit gebed aan schoonheid hebben ontdekt.

Als de Heer Zich in Zijn gebed tot de Vader richt, doet Hij dat terwijl Hij Zijn ogen opheft naar de hemel. Zo heeft Hij de ogen ook opgeheven bij het graf van Lazarus (Jh 11:41). Daar heeft Hij de Vader gevraagd om de opstanding van Lazarus. Hier vraagt Hij niet om de opstanding, hier vraagt Hij om de verheerlijking van Zichzelf. Toch gaat het bij de vraag om Zijn verheerlijking niet om Zichzelf. Hij voegt er direct aan toe dat Hij met Zijn vraag de verheerlijking van de Vader op het oog heeft.

Met deze vraag plaatst de Heer Zich achter het werk als door Hem volbracht. Daarom zegt Hij dat “het uur is gekomen”. Daarmee bedoelt Hij het uur dat Hij naar de Vader zal teruggaan. Als Hij dan ook vraagt om Zijn verheerlijking door de Vader, wil dat zeggen dat Hij die vraag stelt als gevolg van het werk dat Hij heeft volbracht. En als Hij om Zijn eigen verheerlijking vraagt met het oog op de verheerlijking van de Vader, houdt dat in dat Hij doorgaat met het verheerlijken van de Vader nadat Hij verheerlijkt is in de hemel. Hij heeft de Vader verheerlijkt op aarde en op het kruis en Hij doet dat ook in de hemel.

Deze verheerlijking van de Vader doet Hij in verbinding met de macht over alle vlees die Hij op grond van Zijn werk van de Vader heeft ontvangen. Hij blijft altijd trouw aan de plaats die Hij heeft ingenomen en oefent geen macht uit naar eigen recht. De macht over alle vlees zal Hij uitoefenen als Hij terugkomt om Israël en de wereld te oordelen. In de tegenwoordige tijd gebruikt Hij deze macht om eeuwig leven te geven aan allen die Hij van de Vader heeft gekregen. Nu de Zoon in de hemel is, verheerlijkt Hij Zijn Vader door eeuwig leven te geven aan hen die Hij van de Vader krijgt. Hij verheerlijkt nog elke dag de Vader in iedere zondaar die tot geloof komt.

Copyright information for DutKingComments