John 17:11

De vraag om bewaring en eenheid

De Heer Jezus spreekt ten aanhoren van Zijn discipelen nog eens uit dat Hij voor hen vraagt. Met de wereld en ook met Israël heeft Hij geen verbinding meer. Het onderscheid is niet meer tussen Joden en heidenen, maar tussen Zijn discipelen en de wereld.

Hij vraagt niet voor de wereld. Voor de wereld heeft Hij geen gebed meer, de wereld ligt onder het oordeel. De tijd dat Hij naar de wereld zal vragen om die als Zijn rechtmatig bezit, als Zijn erfenis, op te eisen, zal komen als de Vader dat tegen Hem zegt (Ps 2:8). Hij houdt Zich, om zo te zeggen, hier bezig met de erfgenamen en niet met de erfenis.

Tot de tijd komt dat Hij om de erfenis zal vragen, vraagt Hij de Vader voor hen die Hij nog steeds als “de Uwen” voor de Vader brengt. Zoals gezegd, is de Vader niet kwijt wat Hij aan de Zoon heeft gegeven. Het blijft van Hem. Tegelijk zijn ze ook van de Zoon. Voor alles wat van de Zoon is, geldt dat het van de Vader is. Ook het omgekeerde geldt, dat alles wat van de Vader is, van Hem is. Het eerste zou een mens kunnen zeggen tegen God, het tweede niet. Alleen de Zoon kan zeggen dat alles wat van de Vader is, ook van Hem is, want Hij is een met de Vader. De discipelen behoren zowel aan de Vader als aan de Zoon. Tegelijk is, wat de Vader aan de Zoon geeft, tot verheerlijking van de Zoon.

Hij spreekt er zonder enige terughoudendheid of beperking tot de Vader over dat Hij in de Zijnen is verheerlijkt. We zien hier weer dat de Zoon de Zijnen ziet in hun volmaakte betrekking tot Hem en niet in hun zwakke praktijk. Hij is in hen verheerlijkt doordat zij in Hem geloven en Hem erkennen in Wie Hij is, ook al hebben ze nog zo vaak laten zien dat ze de diepte ervan niet begrepen.

Als de Heer Jezus zegt dat Hij niet meer in de wereld is, wil dat zeggen dat Hij Zichzelf al achter het kruis plaatst als reeds verheerlijkt. Hij weet ook volmaakt dat de Zijnen nog wel in de wereld zijn en dat die wereld hen zeer vijandig gezind is. Daarom komt Hij voor hen in hun weerloosheid bij de Vader met het verzoek om hen in Zijn Naam, de Vadernaam, te bewaren.

Hij spreekt de Vader aan als “Heilige Vader”. Dat legt de nadruk op de volkomen scheiding tussen de Vader en de wereld. De Vader staat volkomen apart van de wereld, Hij heeft er geen enkele verbinding mee. Niets ervan kleeft Hem aan of is in staat ook maar enige invloed op Hem te hebben. Op grond daarvan zal de Heer Jezus enkele verzen verder ook vragen hen te heiligen. Hier vraagt Hij voor hen als degenen die de Vader Zelf aan Hem heeft gegeven. Hij herinnert de Vader als het ware aan dat grote geschenk als een bijzonder motief om hen te bewaren, dat wil zeggen hen te vrijwaren van de invloeden van de wereld.

Hij vraagt om hen te bewaren en niet of de Vader in macht ten gunste van hen tussenbeide zal treden door hun vijanden te verdelgen. Die tijd komt nog en wel voor de Zijnen uit Israël. Hun bewaring heeft niet alleen betrekking op het aspect van veiligheid ten opzichte van een boze wereld. Hij heeft met Zijn vraag om hun bewaring ook hun onderlinge eenheid op het oog.

Het een zijn is waargemaakt door de gave van de Heilige Geest als de vrucht van Zijn verlossingswerk. Dit een zijn betreft de twaalf apostelen in hun getuigenis aangaande de Zoon. Het is belangrijk dat zij ondanks hun onderlinge verschillen een eensluidend getuigenis zullen afleggen over de Zoon. Geen enkel meningsverschil mag dat getuigenis bederven. Dat de eenheid in hun getuigenis is gehandhaafd, zien we als we over hun dienst lezen in het boek Handelingen en de brieven die wij van hen in de Bijbel hebben.

De Heer Jezus vraagt om de bewaring van Zijn Vader omdat Hij Zelf niet meer bij hen zal zijn en hen niet meer op die wijze in de Naam van de Vader kan bewaren. Hij heeft in de drieënhalf jaar waarin de Zijnen met Hem zijn opgetrokken, in onfeilbare trouw voor hen gezorgd. In die zorg was Hij steeds gericht op de Naam van de Vader. Dat heeft Hij ook voor ogen als Hij niet meer bij hen zal zijn.

Zijn bewaring gold niet Judas omdat die zijn hart had afgesloten voor het werk van Gods Geest. Hij was geen kind van God, maar “de zoon van het verderf”. Hij had het geld lief en stelde zich daarvoor beschikbaar aan de satan. Dat het zo met Judas is gegaan, is niet te wijten aan de falende zorg van de Heer. Hij is Hem niet uit de hand geglipt. Het verderf van een dergelijke handelwijze is door de Schrift voorzegd. Niet de naam van Judas is voorzegd, maar het resultaat van iemand die zo zou handelen.

Copyright information for DutKingComments