John 17:16
De discipelen in de wereld
De Zoon gaat nu met name tot de Vader spreken over de discipelen in hun verbinding met de wereld. Hij komt bij de Vader en richt Zich tot Hem om met Hem te spreken over de Zijnen, om de verdere zorg van de discipelen aan Hem toe te vertrouwen. Hij doet dat in de wereld waarin ook Hij Zich nog steeds bevindt, zodat zij het kunnen horen. Zij bevinden zich ook in de wereld en zullen daar nog blijven als Hij van hen is heengegaan naar de Vader. Zij zijn niet meer van de wereld, zij behoren niet meer tot de wereld, maar moeten er nog wel doorheen. Nu horen ze de Zoon over hen spreken met kennis van de situatie waarin zij zich bevinden. Wat moet het hun hart hebben verblijd Hem zo tot de Vader over hen te horen spreken. Dit bewustzijn van de aandacht en liefde van de Vader die naar Hem uitgaat, heeft de Heer Jezus Zelf altijd met blijdschap vervuld in Zijn leven op aarde. Zijn blijdschap vindt Hij altijd in de omgang met Zijn Vader. Door Zijn gebed mogen de discipelen weten dat zij ook altijd omgang mogen hebben met de Vader, dat de Vader altijd volkomen aandacht voor hen heeft en omgang met hen wenst. De Zoon is hier geweest in de Naam van de Vader en heeft Zijn vreugde gevonden in het dienen van de belangen van de Vader. Zo zullen zij vanaf nu in Zijn Naam hier zijn en dezelfde vreugde in zich hebben als degenen die de Vader dienen door de Zoon voor te stellen. Om daartoe in staat te zijn heeft de Zoon hun het woord van de Vader gegeven. Het woord is hier weer de volle openbaring van de Vader die Hij heeft gebracht. De Heer zegt niet ‘woorden’, remata, dat betekent ‘uitspraken’, maar ‘woord’, logos, dat wil zeggen de uitdrukking van Zijn gedachten. Verder vraagt Hij of de Vader hen wil bewaren vanwege het innemen van Zijn plaats in de tegenwoordigheid van de wereld. Hij verbindt Zich met hen in de tegenwoordigheid van de Vader en dat is een grote zegen. Hij verbindt Zich niet minder met hen in de tegenwoordigheid van de wereld en ook dat is een grote zegen. Het is in beide gevallen Zijn plaats. Waar Hij is, zijn de Zijnen en waar de Zijnen zijn, daar is Hij. De Heer Jezus zegt dat zij niet van de wereld zijn. Daarmee bedoelt Hij niet dat ze er niet van zouden moeten zijn. Wat Hij bedoelt, is dat zij principieel niet tot de wereld behoren omdat ze verbonden zijn aan Hem. Dat moet wel tot gevolg hebben dat zij zich ook zo gedragen. Het is verschrikkelijk als zij, en ook wij, ook maar de indruk zouden geven toch van de wereld te zijn. Dat zou een loochening van de ware verhouding tot de Vader betekenen. De Heer vraagt niet dat de Vader hen uit de wereld wegneemt. Het wegnemen van de Zijnen gebeurt bij de opname van de gelovigen (1Th 4:16-17). Dan rukt Hij hen weg uit de wereld. Tot dat ogenblik moeten ze in de wereld blijven waarin duisternis, haat en dood heersen. Met het oog daarop vraagt Hij om bewaring. Er is geen sprake van dat zij zichzelf zouden moeten bewaren door uit de wereld weg te gaan, bijvoorbeeld door zich terug te trekken achter de dikke muren van een klooster. Het monnikendom en kloosterwezen is in strijd met wat de Heer Jezus hier zegt. De door God gewilde afzondering van de wereld wordt niet verwerkelijkt door zich te isoleren. Het kwaad zit in onszelf. De Zoon vraagt de Vader dat de boze die achter het boze systeem van de wereld zit, geen vat op hen zal krijgen (vgl. Mt 6:13). Hij herhaalt met nadruk hun vereenzelviging met Hem in hun gescheiden zijn van de wereld (Jh 17:14). Deze herhaling is nodig omdat we dit gescheiden zijn gemakkelijk vergeten. Alleen als het oog op Christus gericht blijft, zullen we ons gescheiden zijn van de wereld blijven zien. Christus is Zelf het absolute voorbeeld van de scheiding met de wereld. Hij is wel in de wereld gekomen, maar nooit heeft Hij er ook maar een ogenblik deel van uitgemaakt. Zijn plaats en houding ten opzichte van de wereld zijn bepalend voor die van de discipelen en ook voor die van ons.
Copyright information for
DutKingComments