John 17:24

De wil van de Heer Jezus voor de Zijnen

In de slotwoorden van Zijn gebed spreekt de Zoon ten aanhoren van ons nog eens nadrukkelijk de Vader met “Vader” aan. Wat Hij tegen de Vader zegt, is geen bede, het is zelfs geen vraag, maar het uitspreken van Zijn wil. Hier laat Hij Zijn Goddelijke wil horen, “Ik wil”, net zoals Hij eens tegen een melaatse zei: “Ik wil, word gereinigd!” (Mt 8:3). Hij doet dat niet omdat Zijn wil niet dezelfde zou zijn als die van de Vader, maar om ons duidelijk te maken dat Zijn wil volkomen die van de Vader is.

Wat Hij hier als Zijn wil bekendmaakt, is dat Hij ons bij Zich wil hebben op de plaats waar Hij is, in het Vaderhuis (Jh 14:3). Hij wil dat wij daar zijn om Zijn heerlijkheid aan ons te laten zien. Dat is niet Zijn heerlijkheid als de eeuwige Zoon, want die kent alleen de Vader volmaakt en kan door ons niet gezien worden (Mt 11:27). Er blijft voor ons, die schepselen zijn en blijven, een heerlijkheid in de Heer Jezus die absoluut alleen gekend kan worden door de beide andere Goddelijke Personen.

Het is ook niet de heerlijkheid die gezien zal worden bij Zijn openbaring voor de wereld, want die heerlijkheid zullen wij met Hem delen. Het is hier de heerlijkheid die de Vader Hem heeft gegeven op grond van Zijn verheerlijking door Hem op aarde. Hij ontvangt die heerlijkheid op grond van Zijn persoonlijke verhouding van liefde die de Vader van eeuwigheid voor Hem als de eeuwige Zoon had. We mogen zien hoe Hij als Mens daar eeuwig van geniet.

Wij zullen die heerlijkheid niet delen, maar wel zien in het Vaderhuis. Het is wel de heerlijkheid van Jh 17:5, de gegeven heerlijkheid, maar dan in een aspect van heerlijkheid dat alleen Hem toekomt. Wij zullen Hem dat ook van harte gunnen en Hem daarin bewonderen. Er zijn aspecten in Zijn heerlijkheid die te allen tijde uitgaan boven de heerlijkheid die wij met Hem mogen delen. Hij blijft als de Heerlijkste van allen ver boven ons verheven.

Copyright information for DutKingComments