‏ John 20:16

De Heer en Maria Magdalena

Maria kan de dingen niet nemen zoals de twee discipelen ze nemen. Wat betekent voor haar nu ‘naar huis’? Wat is de wereld voor haar? Niets anders dan een leeg graf waar haar Heer heeft gelegen. Anderen mogen naar huis gaan, zij blijft bij het graf. Haar verdriet blijft niet zonder vrucht en duurt ook niet lang.

Johannes zag alleen de doeken. Petrus zag meer dan Johannes. Hij ging het graf binnen en zag de doeken en de zweetdoek en de orde waarin de doeken lagen. Maria krijgt nog meer te zien en ook te horen. Eerst ziet en hoort ze engelen. Daarna hoort en ziet ze de Heer en krijgt ze van Hem een geweldige boodschap.

Als Maria zich voorover bukt in het graf, ziet ze twee engelen. Ze hebben witte kleren aan, die spreken van de reinheid van de hemel. De reinheid van de hemel past bij de reinheid van dit graf. Ze zitten aan het hoofdeinde en het voeteneinde van de plaats waar het lichaam van de Heer heeft gelegen. Zij markeren de plaats waar Hij heeft gelegen. Tussen hen in is nu een lege plaats.

Dit tafereel doet ook denken aan de twee cherubs op het verzoendeksel (Ex 25:18). De engelen op het verzoendeksel kijken naar de wet én naar het bloed dat op het verzoendeksel is gesprenkeld. Van die plaats gaat dreiging uit, maar ook verzoening door voldoening voor ieder die gelooft. De twee engelen die in het graf zijn, kijken naar de gevolgen van het geprenkelde bloed. Voor hen is de lege plaats tussen hen in de plaats waar Gods liefde is neergedaald om ons van de dood te bevrijden. Hij heeft daarvoor de vloek van de wet, die in de ark werd bewaard, gedragen. Het is een plaats die geen angst voor de dood aanjaagt, die verbonden is aan de wet, maar die tot bewondering en aanbidding brengt omdat de dood is overwonnen.

De engelen spreken Maria aan met de vraag waarom zij huilt. Ze schijnt niet van de engelen te schrikken, terwijl overal waar engelen verschijnen, zij ook vrees inboezemen. Haar hart is zo vol van de Heer, dat daardoor voor angst geen plaats is.

Haar antwoord op de vraag laat zien dat ze aan niets anders kan denken dan aan haar Heer en ze veronderstelt dat ook bij anderen. Ze noemt geen naam, maar spreekt over “mijn Heer”. Dat wijst op een persoonlijke betrekking. Tegen de discipelen heeft ze gezegd “zij hebben de Heer weggenomen” (Jh 20:2), maar tot de engelen spreekt ze over ‘mijn’ Heer. Toch zoekt ze nog steeds een dode Heer.

De Heer Jezus is niet ver van een hart dat zo aan Hem is gehecht. Als ze dit tot de engelen heeft gezegd, draait ze zich om naar achteren om verder te zoeken. Dan ziet ze de Heer Jezus staan, maar zonder Hem te herkennen. Ze is nog steeds in de veronderstelling dat Hij ergens moet liggen, dus verwacht ze niet dat Iemand Die staat de Heer kan zijn.

Hij spreekt haar aan met dezelfde vraag die ook de engelen stelden. Hij vraagt haar waarom ze huilt. Hij voegt er nog een vraag aan toe. Hij vraagt haar ook Wie ze zoekt. Door haar betraande ogen is ze niet in staat helder te zien. Ze meent dat ze met de tuinman te doen heeft. Die zal zeker weten wat er met het lichaam is gebeurd, misschien heeft hij het zelfs wel weggedragen naar een andere plaats.

Ook nu noemt ze geen naam, maar spreekt over “Hem” alsof iedereen weet over Wie zij het heeft. Dat is de taal van de liefde. Die taal blijft niet zonder antwoord. Zijn antwoord is het uitspreken van haar naam. De goede Herder Die uit de doden is opgestaan, roept Zijn schaap bij haar naam (Jh 10:3). Eén woord, haar naam, doet alle moeilijkheden en twijfel verdwijnen.

Het uitspreken van haar naam is niet de uiting van haar liefde voor Hem, maar van Zijn liefde voor haar. Dit ene woord maakt dat zij, die in tranen zaaide, nu met gejuich mag maaien. Haar hart vult zich met vreugde. Deze vreugde is overstromend en zal ook andere harten vervullen met gejuich, de harten van allen die geloven. Zij is voor Hem Dezelfde als altijd. Hij heeft haar nu lief met dezelfde liefde als toen Hij zeven demonen uit haar verdreef.

Copyright information for DutKingComments