John 3:12

De aardse en de hemelse dingen

De Heer beantwoordt de vraag van Nicodémus in eerste instantie weer met een zacht verwijt. Hij houdt Nicodémus voor dat hij had kunnen weten wat Hij bedoelt als hij de profeten goed had gelezen. Nicodémus kent de profeten, maar niet de werkelijke betekenis ervan omdat bij hem het denken gericht is op de heerlijkheid van Israël en niet op de heerlijkheid van de Messias. Als ‘de leraar van Israël’ had hij moeten weten wat de Heer bedoelt. Hij zal immers gedeelten als Jesaja 44; 55 en het al aangehaalde Ezechiël 36 vaak genoeg voor zijn aandacht hebben gehad (Js 44:3; Js 55:1; Ez 36:24-32). Toch heeft hij omdat hij niet opnieuw geboren was, de ware betekenis ervan nooit begrepen.

Na dit zachte verwijt sluit de Heer de discussie niet, maar gaat Hij verder met Zijn onderwijs en breidt dit zelfs uit tot de hemelse dingen. Voor de derde keer gebruikt Hij het dubbele “voorwaar” gevolgd door “Ik zeg u” om het belang van Zijn onderwijs te benadrukken. Hij verzekert Nicodémus ervan dat Hij niet over onbekende dingen spreekt. Hij is volmaakt in staat te spreken over de dingen die Hij zojuist heeft gezegd omdat Hij gezien heeft wat Hij betuigt. Alleen God kan zeggen dat Hij ‘weet’ waarover Hij spreekt. Bij Hem is het volmaakte ‘weten’. Hij bezit de volmaakte kennis van het wezen van alle dingen.

De Heer Jezus weet wat in de mens is, want Hij kent de mens (Jh 2:25). Hij weet wat in God is, want Hij kent God omdat Hij God is. Hij maakt God bekend (Jh 17:6; 26). De Heer spreekt in de ‘Wij’-vorm omdat Hij samen met de Heilige Geest getuigenis aflegt. Hij en de Heilige Geest zijn Goddelijke Personen Die volmaakte kennis van alle dingen hebben. Evenals de Zoon kent ook de Heilige Geest volmaakt wat er in de mens is en wat er in God is. Daarmee is Hij volmaakt vertrouwd. Niemand kent de dingen van God dan de Geest van God (1Ko 2:11).

Wil een mens daarin kunnen delen en de dingen van God leren kennen, dan moet hij eerst opnieuw geboren worden en de Geest ontvangen. Door de nieuwe geboorte is hij in staat de dingen van God te leren begrijpen. De natuurlijke, niet wedergeboren mens neemt de dingen van God niet aan omdat ze geestelijk beoordeeld worden (1Ko 2:14). Hij kan die dingen niet eens aannemen omdat hij geen deel aan het leven heeft dat daarvoor noodzakelijk is.

De Heer heeft over de aardse dingen gesproken, dat wil zeggen dingen die de profeet Ezechiël heeft meegedeeld en die nodig zijn met het oog op de aardse zegeningen in het vrederijk. De nieuwe geboorte is een aardse zaak die nodig is om het aardse vrederijk binnen te kunnen gaan. En dit begrijpt Nicodémus al niet. Hoe zou hij dan iets begrijpen als de Heer gaat spreken over de hemelse dingen?

Het koninkrijk van God heeft namelijk niet alleen aardse, maar ook hemelse aspecten (Hb 12:22-24; Ef 1:10; Ko 1:20). De hemelse dingen zullen ten volle door de Geest worden geopenbaard nadat Christus Zijn bloed heeft gestort en is opgevaren naar de hemel. In de Zoon van God Die hier met Nicodémus in gesprek is, zijn deze hemelse dingen in volmaaktheid aanwezig. Alleen heeft Nicodémus daar (nog) geen oog voor.

Copyright information for DutKingComments