‏ John 6:27

Werken om het voedsel dat blijft

In plaats van antwoord te geven op hun nieuwsgierige vragen legt de Heer hun harten bloot. Hij confronteert hen met hun zelfzuchtigheid. Hij weet wat in de mens is (Jh 2:23-25). Met opnieuw een dubbel “voorwaar” gevolgd door een nadrukkelijk “Ik zeg u” stelt Hij de belangrijke waarheid vast dat zij niets van de tekenen hebben geleerd, maar dat zij slechts uit zijn op bevrediging van hun natuurlijke behoeften.

Ze hebben wel de tekenen gezien, maar niet wat ze betekenen. Het komt niet bij hen op in Hem als de Zoon van God te geloven en daardoor eeuwig leven te krijgen. Dat het teken Zijn heerlijkheid openbaart, zien ze niet. Ze leggen het teken uit naar hun eigen smaak, want ze zoeken slechts de tijdelijke genoegdoening van aardse voorspoed. Aan het in orde brengen van hun verhouding met God schenken ze geen aandacht. En dat terwijl de Heer toch in alle dingen Zijn verbinding met God en Zijn zending door de Vader laat zien als de bron van Zijn handelen. Zij kunnen echter alleen denken aan een leven hier-en-nu en hoe ze dat op een voordelige manier zo optimaal mogelijk kunnen genieten.

De Heer wijst hen erop dat ze zich niet in de eerste plaats moeten bezighouden met aards en daardoor per definitie vergankelijk voedsel, maar met voedsel dat een eeuwig vaste waarde heeft. Hij is in staat dat te geven en wel als de Zoon des mensen. Hiermee duidt Hij aan dat het niet langer gaat om wat de Messias aan Zijn aardse volk kan geven. Hij wijst op Zichzelf als de Zoon des mensen en als Degene Die de Vader, dat is God, verzegeld heeft.

Dat Hij door de Vader verzegeld is, wil zeggen dat de Vader Hem heeft aangewezen als Degene bij Wie het eeuwige leven te krijgen is. Wat Hij namens de Vader, Die God is, als voedsel aanbiedt, het eeuwige leven, is echt en onvervalst. Het is bij niemand anders te krijgen dan alleen bij de Zoon des mensen. De Vader heeft op Hem Zijn zegel gezet door Hem bij Zijn doop te verzegelen met de Heilige Geest (Mt 3:16; vgl. Ef 1:13). Alleen van de Zoon kunnen zij het brood ontvangen dat blijft.

De menigte antwoordt met een vraag. Ze willen weten wat ze moeten doen om de werken van God te kunnen werken. Zij kunnen alleen denken in termen van het zelf iets doen, terwijl ze voorbijgaan aan het grote probleem van hun zonden. Ze beseffen niet dat ze zondaars zijn, waardoor ze hun zonden ontkennen. Tevens ontkennen ze Zijn heerlijkheid en majesteit. Het doet denken aan de weg van Kaïn die ook meende God welgevallig te zijn door Hem een offer te brengen dat het resultaat was van zijn eigen harde werken, maar waarop God geen acht sloeg (Gn 4:3; 5). Hetzelfde zien we in het belijdende christendom dat zich zozeer heeft opengezet voor invloeden uit het judaïsme en het heidendom.

Omdat het denken van de menigte slechts draait om hun eigen welzijn, vatten ze de woorden van de Heer verkeerd op. Met werken om het voedsel dat blijft tot in het eeuwige leven bedoelt de Heer niet het leveren van een prestatie, maar het zich openstellen voor een werk van God in hen. De Zoon is het voorwerp van het geloof. Hem heeft de Vader verzegeld en Hem alleen kan de Vader aanvaarden als de grondslag waarop de zondaar tot God kan naderen. En als het op grond van geloof is, staat het open voor zowel Jood als heiden. Geloof is het werk van God en sluit het werk van de mens uit.

Copyright information for DutKingComments