John 6:44

De Vader onderwijst over de Zoon

Dit is het moment dat de Joden weer van zich laten horen. Ze hebben meegeluisterd en gehoord dat Hij van Zichzelf zegt dat Hij het brood is dat uit de hemel is neergedaald. Daarom mopperen ze over Hem. Het verlangen naar brood is verdwenen nu ze merken dat de Heer met het brood van het leven Zichzelf bedoelt en ze stoten zich aan Hem (vgl. Rm 9:32).

Ze kennen alleen de uiterlijke omstandigheden, maar die beoordelen ze verkeerd. Hij is niet de Zoon van Jozef, wel van Maria. Hierdoor staan ze op een totaal verkeerde grondslag om Hem te kunnen beoordelen. Ongeloof komt altijd tot verkeerde conclusies en blijft blind voor de waarheid. Omdat ze zich blindstaren op Zijn natuurlijke afkomst, kunnen ze Zijn woorden over het neerdalen uit de hemel niet begrijpen. Hij is voor hen Iemand van beneden en daarom kan Hij onmogelijk van boven gekomen zijn. Zij begrijpen niet dat Hij de Mens uit de hemel is (1Ko 15:47).

Zoals zo vaak is het mopperen van de Joden ook hier een aanleiding voor de Heer om nog meer belangrijke dingen te zeggen. Hij verwijt hun dat ze onder elkaar mopperen. Mopperen over de waarheid heeft geen enkele zin. Het houdt de mopperaar buiten de waarheid en is ook nog tot verderf van hen die dit gemopper horen.

De Heer spreekt duidelijk uit dat alleen zij tot Hem komen die door de Vader getrokken zijn. Hij noemt de Naam van de Vader en Hij noemt Hem als Degene Die Hem heeft gezonden. Dat duidt zowel op de bijzondere relatie tussen de Zoon en de Vader als op de bijzondere opdracht van de Vader aan de Zoon. Slechts wie in Hem gelooft, ziet dat. Ongeloof voert van Hem weg, terwijl de Vader tot Hem brengt. Dit laatste is een werk van genade en het sluit alles uit wat van de mens is, zijn waarde, zijn werk, zijn wil.

Er is een genadige activiteit van de Vader voor nodig om tot de Zoon te gaan. Dat is niet wat in het evangelie naar voren komt dat wordt gepredikt aan mensen die hunkeren naar de behoudenis. Tegen hen zegt de Heer Jezus: “Komt tot Mij” (Mt 11:28). Dat zegt Hij niet tegen hen die over Hem mopperen. Tegen hen zegt Hij dat zij niet kunnen komen. Zij hebben een gezindheid die het onmogelijk maakt hen uit te nodigen. De uiteindelijke zegen in de opwekking op de laatste dag is niet voor hen.

Als extra bewijs dat het onmogelijk is om te geloven als men niet door de Vader is onderwezen, haalt de Heer iets aan wat de profeten hebben geschreven (Js 54:13). Door de profeten is al duidelijk gesteld dat een nieuwe situatie alleen kan worden begrepen door hen die door God als leerlingen zijn onderwezen. Zo kan ook iemand alleen tot de Zoon komen als hij door de Vader is onderwezen. Alle ware onderwijs aangaande de Zoon komt van God de Vader. Een godsdienst die niet tot de Zoon voert, is niet van God. Een mens krijgt alleen inzicht in wat de Heer zegt als God hem inzicht geeft. Ieder die van de Vader het onderwijs over de Persoon van de Zoon heeft aangenomen, komt tot de Zoon. Wie dan ook in de nood over zijn zonden tot God gaat, wordt door Hem doorverwezen naar de Zoon.

Daarvan zien we een beeld in de geschiedenis van de hongersnood in Egypte in de dagen dat Jozef onderkoning van Egypte is (Gn 41:55). Mensen komen in hun nood tot de farao (daar een beeld van God), maar de farao stuurt hen door naar Jozef (een beeld van de Heer Jezus). De Vader geeft onderwijs aangaande de Zoon, terwijl het ook zo is, dat de Vader slechts gekend wordt door de Zoon (Jh 14:9), want alleen de Zoon heeft de Vader gezien (Ex 33:20; 1Tm 6:16).

Er is dus een duidelijke wisselwerking tussen de Vader en de Zoon. Niemand komt tot de Zoon dan alleen hij die het onderwijs van de Vader heeft gehoord en heeft aangenomen. En niemand kent de Vader dan de Zoon, want de Zoon heeft de Vader gezien en is op aarde gekomen om Hem bekend te maken. De Joden hebben dan ook nog nooit de Vader gezien omdat ze de Zoon nog nooit met en in geloof hebben aanschouwd. Ze zien in Hem niet meer dan een Mens van Wie ze de ouders en verwanten kennen.

Copyright information for DutKingComments