John 6:50-51

Het levende brood

Nadat de Heer Jezus Zijn volmaakte eenheid met de Vader en de volledige harmonie tussen Hem en de Vader in Hun handelen heeft voorgesteld, spreekt Hij weer over de kern van het eeuwige leven en dat is: het geloof in Hem. Opnieuw benadrukt Hij met een dubbel “voorwaar” gevolgd door een gezaghebbend “Ik zeg u” de waarheid van het geloof in Hem als de enige mogelijkheid om eeuwig leven te ontvangen. Hij is de Gever van eeuwig leven. Het is onlosmakelijk verbonden aan geloof in Hem.

Door over Zichzelf als het brood van het leven te spreken wijst Hij op Zichzelf als de Bron van het leven en als de Gever van het leven. Brood is er om gegeten te worden. Door te eten vereenzelvigt iemand wat hij eet met zichzelf. Wie zich met de Heer Jezus voedt, dat is wie Hem in het geloof aanneemt, krijgt het leven, het eeuwige leven.

Zijn Persoon als het brood van het leven is ander brood dan het manna dat hun vaderen in de woestijn hebben gegeten. Het contrast tussen het ware brood, Hijzelf, en het manna is dat het eten van het manna niet voor de dood vrijwaarde. Ze aten er elke dag van, maar ze zijn ten slotte toch allemaal gestorven. Het enige wat een mens ervoor bewaart dat de dood vat op hem krijgt, is het eten van Hem als het brood dat uit de hemel is neergedaald.

In de Jh 6:50-58 spreekt de Heer Jezus zeven keer over het eten van Hem of van Zijn vlees als het levende brood en drie keer over het drinken van Zijn bloed. Dit is heldere en eenvoudige beeldspraak. Wat wij eten en drinken wordt volledig door ons lichaam opgenomen en vormt ons. Het wordt een deel van onszelf en kan er niet meer uit verwijderd worden. Eten van Hem betekent, in tegenstelling tot het manna, dat men niet zal sterven, want dan is men wedergeboren niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad (1Pt 1:23). Eten van Hem betekent eeuwig leven ontvangen. Door Mens te worden is de Heer Jezus het brood geworden dat uit de hemel is neergedaald. Daardoor is het voor ieder die wil, mogelijk om van Hem te eten. Wie dat doet, zal leven tot in eeuwigheid.

Om dit verder duidelijk te maken spreekt de Heer vervolgens over Zijn vlees als het brood. Zijn komen als het brood om leven te geven is niet genoeg. Voordat iemand zich werkelijk met Hem zal kunnen voeden, zal Hij Zijn vlees, dat is Zijn lichaam, in de dood moeten geven. Alleen als de gestorven Christus kan Hij leven geven. Hier geeft Hij al aan dat Hij Zijn vlees zal geven, wat zal gebeuren op het kruis. Daarmee wijst Hij op Zijn verzoeningsdood. Dat betekent niet alleen leven voor Israël, maar voor de hele wereld.

Het gaat dus om geloof in Zijn komst in het vlees op aarde om de dood in te kunnen gaan (Hb 2:14; 1Jh 4:2-3). De loochening dat Hij in het vlees is gekomen, is een antichristelijke dwaalleer (2Jh 1:7). Het ontstaan van deze dwaallering bewijst van hoe groot belang de komst van de Zoon in het vlees is. Anders zou de duivel niet zo zijn best doen die waarheid aan te vallen.

Copyright information for DutKingComments