John 6:60-63

Een hard woord voor het ongeloof

Het onderwijs van de Heer maakt openbaar wat er in de harten van Zijn discipelen is. Velen ervan verweren zich tegen Zijn radicale woorden. Hier verraadt zich een ernstige vorm van ongeloof, dit keer niet van de Joden maar van de menigte van Zijn discipelen. Wat is een hard woord? Dat Hij tegen hen heeft gezegd dat zij geen leven hebben in zichzelf, tenzij zij eten op de wijze die Hij heeft aangegeven (Jh 6:53).

Ze zijn niet vrij van hun nationaal godsdienstige gevoelens die, door wat Hij heeft gezegd, tot in de wortels ervan worden veroordeeld. Dit is voor hen onverdraaglijk. Zo zijn er ook vandaag mensen die wel een soort ‘Jezus’ willen aannemen die naar hun smaak is, maar niets moeten weten van een Jezus Die voor hen moest lijden en sterven om hun het leven te geven. Het is voor hen vanzelfsprekend dat zij leven hebben, want zij zijn toch het door God uitverkoren volk?

De Heer weet welke weerstand Zijn woorden hebben opgeroepen bij de massa van Zijn discipelen. Hij zegt hun in vragende vorm dat zij over Zijn woorden struikelen, dat Zijn woorden een struikelblok vormen om Hem te volgen. Zij kunnen Zijn onderwijs over Zijn neerdalen en sterven niet verdragen. In Hem is God op aarde gekomen, God geopenbaard in het vlees om te kunnen sterven. Die eenvoudige waarheid wijzen ze al af en willen ze niet geloven. Hoe zullen ze dan reageren als zij de Zoon des mensen, een Mens, naar de hemel zien gaan, naar de plaats waar Hij tevoren was? Hij getuigt hier van Zichzelf dat Hij al voordat Hij Mens werd bij God was. Hij is God en Mens in één Persoon.

Ze zullen er in werkelijkheid net zoveel van zien als van de werkelijkheid van Zijn dood. Zowel Zijn kruis als Zijn hemelvaart ligt buiten hun gezichtsveld, beperkt als dat blijft tot een heersende Messias. Ze kunnen er ook niets van begrijpen omdat de Geest hen niet levend heeft gemaakt. En de Geest kan hen niet levend maken omdat zij zich verzetten tegen het onderwijs van de Heer Jezus.

Met het invoeren van de Heilige Geest sluit de Heer Zijn onderwijs van dit hoofdstuk af. Er is niets van het vlees wat ook maar enig nut heeft om de dingen die Hij heeft gesproken te kunnen begrijpen. Het vlees is volledig onbekwaam om ook maar enige bijdrage te leveren in de kennis van de waarheid die Hij voorstelt.

De Geest alleen kan levend maken, want de mens is van nature dood. De Geest is de werkzame macht van de drie-enige God. De Vader geeft het brood, de Zoon is het brood en de Geest werkt het leven in hen die van dit brood eten. Alles komt van God en niets van de mens. De woorden die de Heer heeft gesproken, kunnen alleen op een geestelijke wijze worden begrepen en dragen het leven in zich dat het deel wordt van ieder die Zijn woorden gelooft.

De Heer weet dat er sommigen onder Zijn hoorders zijn die niet geloven. Dit is weer een treffend getuigenis tussendoor dat Hij volkomen kennis van alle dingen heeft. Hij weet niet alleen wat de mensen denken en zeggen, maar Hij weet ook “van [het] begin af” wie niet zullen geloven en ook wie Hem zal overleveren (Jh 6:71). Zij die wel geloven, hoeven zich daar niet op te beroemen, want de Vader heeft het hun gegeven. Het is soevereine genade van God. Als het van het vlees afhing, zou geen mens ooit tot Christus komen.

Nu wordt de scheiding zichtbaar tussen hen die Zijn woorden afwijzen en hen die Zijn woorden aanvaarden. De scheiding ontstaat als het gaat over Zijn dood als noodzakelijk om leven te krijgen. Mensen willen niet verder met Hem wandelen omdat Hij dingen leert die hun niet bevallen, die niet lekker in het gehoor liggen en die te veel van hen vragen, die hun te veel kosten. Het zijn de mensen die zich ‘verontschuldigen’ dat zij niet kunnen ingaan op de uitnodiging om tot de maaltijd te komen omdat zij vinden dat zij belangrijkere dingen te doen hebben (Lk 14:16-24).

Copyright information for DutKingComments