John 6:9-13
Filippus op de proef gesteld
De Heer wordt niet moe om Zijn volk door zegeningen te overtuigen van de goedheid van God, opdat ze tot Hem zouden terugkeren. De spijziging komt in alle vier evangeliën voor, maar alleen hier zijn er geen inleidende omstandigheden. De nadruk ligt helemaal op de heerlijkheid van de Zoon die het hele tafereel vult. Alles is in Zijn hand. We zien Zijn Godheid, want “Hij wist wat Hij zou doen”, en we zien Zijn afhankelijke Mensheid als Hij dankt voor het voedsel (Jh 6:11).Hij neemt het initiatief en begint met de vraag aan Filippus waar ze broden zullen kopen om hun allemaal te eten te geven. Met Zijn vraag wil Hij hem op de proef stellen. Hij wil zien hoever Filippus al is ingedrongen in Zijn heerlijkheid en macht. Als de eeuwige God weet Hij dat, maar Hij wil hem tot een antwoord brengen waaruit voor Filippus zelf zal blijken hoe hij een situatie beoordeelt, waarbij het aankomt op geloof in Hem. Zulke vragen stelt de Heer ons ook wel eens. Hoe reageren wij op situaties waarbij het aankomt op geloof in Hem? Voor Hem levert die situatie geen probleem op, want in Zijn Goddelijke alwetendheid weet Hij wat Hij zal doen (vgl. Jh 2:24-25; Jh 13:3; Jh 18:4) en dat Hij daartoe de macht heeft. Uit het antwoord van Filippus blijkt dat hij de situatie beoordeelt naar menselijke maatstaven en dat hij in zijn beoordeling van Christus niet verheven is boven de menigte. Hij kijkt bij wijze van spreken in de beurs, ziet wat daarin zit en zegt dat dit ontoereikend is. Alsof de Heer dat niet wist. Dan komt er een van de andere discipelen bij de Heer. Het is Andréas, de broer van Petrus. Zoals hij Petrus bij de Heer heeft gebracht (Jh 1:43), zo brengt hij nu een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen bij Hem. Andréas is iemand die anderen bij de Heer Jezus brengt. Dat is een mooi kenmerk. Ook Andréas vergelijkt wat zij nodig hebben met wat zij bezitten, zonder rekening te houden met de Heer en Zijn macht (vgl. Nm 11:22). Daarom komen de broodjes van de kleine jongen volgens hem ook niet in aanmerking. Toch is dat precies wat de Zoon wil gebruiken om Zijn werk te doen. Hij had het ook met nog veel minder kunnen doen of zelfs van stenen broden kunnen maken om de menigte te verzadigen. In Zijn genade gebruikt Hij echter wat wij Hem geven, zelfs al geloven wij zelf niet dat het ook maar iets voorstelt in het licht van wat nodig is. Het is opmerkelijk dat van de vier beschrijvingen van deze spijziging alleen Johannes vermeldt dat het gerstebroden zijn. Dat herinnert aan de eerstelingsgarve, die van gerst is. De gerst is de eerste vrucht van het land die aan Jahweh wordt gebracht (Lv 23:10; Ex 9:31; Ru 1:22; Ru 2:23). De eerstelingsgarve spreekt van de opstanding, waarover Christus in dit hoofdstuk meerdere keren spreekt. Hij Die in de dood is gegaan, is ook de opgestane Christus. We kunnen dit hoofdstuk dan ook in het bijzonder bezien als een ‘opstandingshoofdstuk’.De vermenigvuldiging van de broden
De Heer zet de discipelen in om rust en orde in de menigte te brengen. Dat kan omdat er veel gras op die plaats is. Hij heeft bewust die plaats uitgekozen en zo de menigte die Hem is gevolgd als het ware naar groene weiden geleid die door Zijn machtige genade nu ook grazige weiden zullen worden. Ze gaan allemaal op het zachte gras zitten. Johannes vermeldt het aantal mannen. Mannen vormen de kracht van de natie, maar ze zijn volledig afhankelijk van de voorzieningen van de Heer Jezus. Voordat de Heer in Zijn Goddelijke almacht de broden en de vissen verdeelt onder hen die daar zitten, dankt Hij er eerst voor. Hij doet altijd alles in verbinding met Zijn Vader. Het werk van vermenigvuldiging is een werk dat Hij de Vader heeft zien doen en daarom doet Hij dat ook (Jh 5:19). Het is kenmerkend voor dit evangelie dat we lezen dat de Heer Jezus Zelf de broden en de vissen verdeelt, terwijl we uit de andere evangeliën weten dat Hij daarvoor Zijn discipelen gebruikte. Hij is hier de Zoon van God Die Zijn macht ten gunste van mensen gebruikt en zegen uitdeelt. De zegen is overvloedig en iedereen krijgt zoveel hij wil. Er is geen grens aan Zijn geven. Het is aan ons daarvan het optimale gebruik te maken. De Heer heeft zoveel vermenigvuldigd, dat er een overschot is. Dat blijkt als allen verzadigd zijn. Het overschot is geen vergissing, maar een bewijs van de overvloed van Zijn weldaden. Bij Hem is overvloed nooit verkwisting. De overgeschoten brokken mogen niet verloren gaan en moeten daarom verzameld worden. Wat er is overgelaten door hen die hebben gegeten, is goed voor het vullen van twaalf handkorven. Mogelijk dat ieder van de discipelen een handkorf met brokken heeft gekregen. Het getal twaalf doet aan het hele volk denken. Het overschot wijst op een voorraad voor anderen die nog zullen komen, niet zozeer voor Israël alleen, maar voor de hele wereld, want Hij is de Heiland van de wereld.
Copyright information for
DutKingComments