Jonah 1:4-10

De HEERE grijpt in

De HEERE had Jona natuurlijk al eerder kunnen tegenkomen. Maar Hij laat Jona gaan, zover als Hij voor juist acht. Het loopt Hem niet uit de hand. Nooit verliest Hij de controle over een zaak die Hij is begonnen. Hij heeft Jona een opdracht gegeven en Hij wil dat Jona die ook uitvoert.

Het begin van de reis zal wel heel gladjes zijn verlopen. Zo gladjes, dat het zachte schommelen van het schip Jona in slaap heeft gewiegd. Dan is het Gods tijd om in te grijpen. Hij weet precies wanneer Hij moet ingrijpen. Hij heeft daarvoor ook de geëigende middelen. God stuurt Zijn ongehoorzame dienaar een gehoorzame dienaar achterna. Die gehoorzame dienaar is de wind. Vanuit Zijn schatkamers zendt God deze dienaar ten gunste van Zijn weggelopen dienaar (Ps 135:7c; Sp 30:4).

Een storm lijkt op het eerste gezicht niet ten gunste te kunnen zijn. Het schip dreigt te worden stukgeslagen. Jona en de andere opvarenden gaan de ondergang tegemoet. Maar als God in het leven van de Zijnen van een storm gebruikmaakt, kunnen we er zeker van zijn dat die storm Hem niet uit de hand loopt en dat hij tot zegen is.

Het is genade van God Die Zijn dienaar opzoekt en hem niet lang in zijn zonde laat gaan. Zonde brengt altijd stormen in iemands leven of in zijn gezin of in de gemeente, nooit rust. Het is heilzaam in die stormen de roepstem van God te herkennen waardoor Hij ons wakker wil schudden, opdat wij Zijn wil weer gaan doen.

Bidden, handelen

Het moet een bont gezelschap geweest zijn aan boord van dat schip. Voor het oog hebben ze als gemeenschappelijk doel ervoor te zorgen dat het schip zijn bestemming bereikt. Door de nood komt naar buiten wat in ieder aanwezig is. Ieder belijdt zijn geloof. Maar het is geen eenheid van geloof, want ieder roept tot zijn eigen god.

Op dezelfde wijze lijkt het voor het oog dat in een bepaalde onderneming ieder zijn steentje bijdraagt aan het welslagen ervan. Maar als er stormen ofwel tegenslagen komen, komt naar buiten wat iemand gelooft. Dan heeft ieder zijn eigen geloofsovertuiging. We zien dat in de politiek, maar ook in de kerk. Het Woord van God wordt niet geraadpleegd. Ieder handelt naar eigen inzicht.

De wereld is in nood. Wie daar oog voor heeft, probeert naar eigen overtuiging daaraan iets te doen. Op allerlei conferenties die men vanwege de nood belegt, komt men niet tot elkaar. Ieder blijft strijden voor de eigen belangen. Die belangen worden gevoed door een ideologie, een filosofie, een godsdienst zonder geloof in Jezus Christus als de Middelaar tussen God en mensen. Het bidden van de schepelingen is een uiting van onmacht waarin een beroep wordt gedaan op een hogere macht.

Naast hun individuele nood die hen individueel doet bidden, is er ook een gezamenlijk handelen. Samen gooien ze de lading overboord. Ze willen het schip lichter maken, zodat het gemakkelijker bestuurbaar is in de storm. Maar het lichter maken van het schip verandert niets aan de hevigheid van de storm. Die raast onverminderd voort. Pas als de oorzaak van de storm bekend is, kan deze tot bedaren worden gebracht. Zo is de mens altijd bezig om problemen draaglijk en hanteerbaar te maken, zonder de oorzaak onder ogen te willen zien.

Het probleem van het schip ligt in het ruim van het schip te slapen. Jona is in een diepe slaap gevallen in de zorgeloze mening dat hij in zijn voornemen is geslaagd. Hoe zou hij eraan kunnen denken dat God hem op zee een halt zou toeroepen en hem zou terugbrengen van zijn ongehoorzame weg?

Zijn slaap is niet de slaap van vertrouwen, zoals bij de Heer Jezus (Mt 8:24) of Petrus (Hd 12:6). Zijn slaap is de slaap van een ongevoelig geweten (1Th 5:6). Hij meent veilig te zijn. Hij is immers in zijn voornemen geslaagd. Maar door zijn slaap is hij ongevoelig voor het onheil dat hij zijn medeschepelingen aandoet.

De handhaving van het eigen ik is er ook de oorzaak van dat anderen in ellende terechtkomen. Dit kunnen we toepassen op het gezin of de plaatselijke gemeente. Als iemand niet wil dat zijn reputatie een deuk oploopt en zijn recht eist waar hij toegeeflijk zou moeten zijn, is dat tot onheil voor het hele gezin of de gemeente.

Word wakker en bid!

Wat een schande als een heiden een gelovige moet vermanen en moet oproepen om te bidden. Talloze christenen zijn volkomen onverschillig voor het feit dat de wereld figuurlijk in brand staat. Het lot dat miljoenen mensen wacht om voor eeuwig in de hel gepijnigd te worden, doet hen niets. Hoeveel christenen grijpt het aan dat een familielid, hun buurman of buurvrouw, hun collega, hun medescholier op weg is naar de eeuwige verdoemenis?

Grijpt het ons nog aan? “Hoe kunt u zo diep in slaap zijn!” We vergapen ons aan de verstrooiing die internet en televisie ons bieden. We zwerven via het wereld wijde web langs talloze ‘interessante’ zaken. We sussen ons geweten dat we niet de gekste programma’s of sites bekijken. En de kostbare tijd verstrijkt en geestelijk dommelen we zachtjes weg en soms ook letterlijk. Na verloop van tijd blijkt dat we in een ontzettend diepe slaap zijn verzonken.

Tussen een diep slapende en een dode is niet veel verschil. Daarom moet de roep komen: “Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten” (Ef 5:14). Het wordt tijd dat er een kapitein komt om ons wakker te maken. Schande, zó vast te slapen, terwijl de nood steeds groter wordt. Kunnen we niets doen? Hebben we geen vrijmoedigheid? Laten we dan toch opstaan en tot onze God bidden. Niemand heeft een gave nodig om te bidden. Dat kan het kleinste kind.

Wat wel nodig is, is geloof. “Zonder geloof echter is het onmogelijk Hem te behagen; want wie tot God nadert, moet geloven dat Hij is en dat Hij een beloner is van hen die Hem zoeken” (Hb 11:6). Of is het met ons geloof in de levende God ook afgelopen? Leeft ons geloof niet meer? Moslims worden geacht vijf keer per dag te bidden; hoeveel christenen doen het nauwelijks één keer per dag? Laten we wakker worden en bidden voor ons leven en voor het leven van hen die met ons aan boord van ons levensschip zijn!

En het lot viel op Jona

Jona is gewekt. Zou hij voldaan hebben aan de oproep van de gezagvoerder en tot God hebben gebeden? Of zou zijn geweten zijn gaan spreken bij de herinnering aan de HEERE, voor Wie hij op de vlucht is? Het wordt niet vermeld. In elk geval vertelt hij nog steeds niet wat er aan de hand is. Jona houdt zijn mond zolang het kan, hoewel hij weet hoe het komt dat het schip in nood is. Als mensen zich schamen, maar ook de eigen wil nog actief is omdat die nog niet is geoordeeld, is er veel tucht nodig om iemand weer terecht te brengen.

De zeelieden zien zoveel ongewoons in de storm, dat ze er een juiste betekenis aan hechten. Het is een storm die de schuld is van een van de aanwezigen op het schip. Voor Jona is de storm een onheil dat van de HEERE komt (Am 3:6b). Voor de heidense schepelingen is het een boodschap van een goddelijke gerechtigheid (vgl. Hd 28:4).

Van bijzondere gebeurtenissen gaat wel vaker een roepstem uit tot het geweten. God wil allerlei nationale of persoonlijke rampen ook die uitwerking laten hebben. Maar niemand op het schip vraagt zich af: ‘Ben ik de oorzaak?’ Het moet iemand anders zijn. Om erachter te komen werpen ze het lot.

Het werpen van het lot wordt vaak gedaan in het Oude Testament (Jz 7:16; Jz 15:1; 1Sm 14:36-42). Ook gebeurt het nog één keer in het Nieuwe Testament en wel voordat de Heilige Geest wordt uitgestort (Hd 1:26). Na de uitstorting van de Heilige Geest horen we niet dat de gemeente er gebruik van maakt. Dat zou ook in strijd zijn met de wijze waarop God Zijn wil nu bekendmaakt. Wij hebben het complete Woord van God en Zijn Geest Die in de hele waarheid leidt (Jh 16:13).

Als het lot op Jona is gevallen, is het niet mogelijk nog langer te zwijgen (Sp 16:33).

Verantwoording gevraagd

De zeelieden willen een verklaring van Jona. Ze vragen naar zijn werk, het beroep dat hij uitoefent. Misschien doen ze dat met de gedachte dat daarin iets oneerlijks kan zijn wat de toorn van de goden heeft opgewekt.

Die vraag kan ook aan ons, die zeggen christenen te zijn, gesteld worden. Waar zijn we mee bezig? Is dat wat we doen tot een zegen of tot een vloek voor anderen? Dat geldt voor het runnen van een bedrijf. Doen we eerlijk zaken, belonen we werknemers eerlijk, krijgen ondergeschikten een eerlijke beoordeling? Het geldt ook voor allerlei andere bezigheden, ook voor wat we als een hobby of vrijetijdsbesteding beschouwen. Waarmee zijn we bezig, waarom doen we het en hoe?

Ze vragen ook aan Jona waar hij vandaan komt. Is er in zijn achtergrond iets wat niet deugt? Wat is zijn vaderland? Wie zijn zijn volksgenoten? Het antwoord op deze vragen kan belangrijk zijn om vast te stellen met wat voor man ze te doen hebben.

Deze vragen kunnen we ook toepassen op ons die belijden christenen te zijn. Waar komen we als christenen vandaan? Leven we vanuit de gemeenschap met God? Bepaalt dat onze handelingen en de weg die we gaan? En is ons vaderland de hemel? Kunnen we zeggen dat we burgers van de hemel zijn? En wie zijn onze volksgenoten? Zijn dat alle kinderen van God? Als die vragen ons worden gesteld, terwijl we ons in een positie als die van Jona bevinden, zullen we ons behoorlijk ongemakkelijk voelen.

Verantwoording afgelegd

Pas nadat het lot is geworpen en hem vragen worden gesteld, komt Jona met een verklaring. Hij wordt ertoe gedwongen. Zijn verklaring is dan ook nog geen echt berouw over zijn ongehoorzaamheid. Zijn geweten is nog niet in het licht van God gebracht. Daarom gaat de storm ook nog niet liggen en moet God hem nog verder onderwijs geven.

Jona erkent dat hij de schuld is. Hij noemt zich een Hebreeër, een naam die de Israëliet onder de heidenen heeft (Gn 39:14; 17; Gn 40:15; 1Sm 4:6; 9; 1Sm 14:11). In zijn belijdenis aangaande God belijdt hij de HEERE als “de God van de hemel, Die de zee en het droge gemaakt heeft”. Dat betekent dat Jona God niet belijdt als de God van Israël, de God van één speciaal volk. Hij maakt de zeelieden, heidenen, met Hem bekend, zoals hij dat ook in Ninevé had moeten doen.

Met deze belijdenis veroordeelt hij indirect zijn eigen vlucht. Tevens zegt hij hiermee dat je voor die God niet kunt vluchten.

Onder de indruk

Jona heeft hen niet ingelicht over zijn vlucht toen hij aan boord stapte, maar in zijn beantwoording van hun vragen. Dat zijn verklaring over de HEERE God geen verzinsel is, wordt door de omstandigheden onderstreept. De zeelui worden erdoor met vrees vervuld. Het lijkt erop dat deze heidenen door de schandelijke ongehoorzaamheid van Jona meer onder de indruk van God raken dan de profeet zelf.

Een gelovige kan met een zekere onverschilligheid over Gods handelen met hem vertellen, terwijl dit grote indruk maakt op mensen die met God geen rekening houden. Als iemand zegt door God gestraft te worden voor een ongehoorzaamheid, maakt dat soms diepe indruk op mensen die niet weten Wie God is. Dat komt omdat die mensen van zichzelf wel weten hoeveel dingen ze in ongehoorzaamheid hebben gedaan. Zo kan God zelfs ongehoorzaamheid van hen die Zijn Naam belijden gebruiken om anderen onder de indruk te brengen van Zijn macht.

Dit rechtvaardigt natuurlijk in geen enkel opzicht iemands ongehoorzaamheid. En het is ook de vraag of iemand die diep onder de indruk is van Gods almacht, zich ook tot God bekeert.

Copyright information for DutKingComments