Jonah 2:1-3

Inleiding

Jona 1 geeft in de geschiedenis van Jona de geschiedenis van Israël weer. In Jona 2 worden, in de ervaringen die Jona in de zee en in de buik van de vis heeft, nadere bijzonderheden gegeven over ervaringen die Israël opdoet. Terwijl Jona bewaard wordt in de buik van de vis, is hij tegelijk ook onder de tuchtigende hand van God. Zo is het met Israël onder de volken ook. Jona’s gebed is een dankgebed voor de redding die hij heeft ervaren, dat hij niet door de zee is verzwolgen, maar levend in de buik van een vis zit.

Jona bidt

Het gebed dat Jona bidt als hij in de vis zit, laat ons veel zien van het gebed in het algemeen. Daar is in de eerste plaats de aanleiding voor zijn gebed. Jona bidt omdat hij zich in grote nood en een uitzichtloze situatie bevindt. Waar is hij, als hij bidt? Hij zit in de buik van een vis.

Dat laat in de tweede plaats zien dat de weg naar de hemel altijd openstaat voor elk gebed ongeacht vanwaar het wordt opgezonden. Zo bidden Paulus en Silas vanuit een gevangenis (Hd 16:25).

In de derde plaats is duidelijk tot Wie hij bidt: hij bidt tot de HEERE, zijn God, tot Iemand in Wie hij gelooft, met Wie hij een persoonlijke relatie heeft.

En, ten vierde, wat bidt hij? Zijn gebed is niet een gebed om redding, maar een belijdenis en dankzegging voor verkregen uitredding. Hij spreekt tot “zijn God” en even verderop spreekt hij over “mijn God” (Jn 2:6). Deze uitspraken laten zijn vertrouwen op God zien. Ondanks het feit dat hij voor God op de vlucht is gegaan, weet hij dat God hem niet heeft losgelaten.

Jona is hier een type van het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd, wanneer het in grote verdrukking en zonder uitzicht is. Het overblijfsel kan zich, zoals Jona hier, tot niemand anders richten dan tot God alleen; het kan van niemand anders hulp verwachten dan van God alleen. God zal hun gebed beantwoorden. Hij zal het overblijfsel van Zijn volk bewaren, dwars door het vuur en het water heen en daarin bij hen zijn (Js 43:2).

In het dodenrijk

Het valt op dat Jona, terwijl hij dit gebed bidt in de buik van de vis, dit doet in de verleden tijd. Dat lijkt erop te wijzen dat zijn gebed betrekking heeft op zijn (korte) verblijf in het water en niet in de vis. Over dat laatste spreekt hij eigenlijk niet. Wellicht kunnen we het zo zien, dat zijn verblijf in de vis als een soort redding beschouwd moet worden, of in elk geval het begin daarvan. Het geeft hem hoop op werkelijke bevrijding. Hij zag zijn uitzichtloze situatie als al voorbijgegaan toen hij in de vis was. Zijn hoop op zijn bevrijding komt dan ook duidelijk naar voren in zijn gebed.

Toen Jona in de woedende zee werd geworpen, waande hij zich in het graf, of beter: het dodenrijk. De plaats waar hij zich bevond, leek hem de plaats te zijn waar zij zich bevinden die het leven hebben verlaten en waar de dood is. Op de plaats van de dood is alle eigenbelang weg. Hij is helemaal op zichzelf teruggeworpen. Elk verzet is gebroken. Zo is hij in de juiste houding voor God en kan God hem brengen waar hij zijn moet.

Hij riep in zijn nood tot God en werd gehoord. Alle uitingen van zijn nood herinneren in sterke mate aan uitingen die we ook vaak in het boek Psalmen horen. De psalmen geven uiting aan de ervaringen en de gevoelens van de vrome Jood, vaak als hij in grote nood is.

Bij een vergelijking tussen Jona en Psalmen zien we een aantal overeenkomsten:

Jn 2:2aPs 3:5; Ps 120:1

Jn 2:2bPs 18:5-6; Ps 30:4

Jn 2:3aPs 88:7-8

Jn 2:3bPs 42:8

Jn 2:4aPs 31:23

Jn 2:4bPs 5:8

Jn 2:5aPs 69:2-3

Jn 2:6bPs 103:4

Jn 2:7aPs 107:5-6; Ps 142:4

Jn 2:8aPs 31:7

Jn 2:9aPs 69:31; Ps 107:22

Jn 2:9cPs 3:9; Ps 37:39

Jona moet goed in het boek Psalmen thuis zijn geweest en de psalmen in zijn hart hebben geborgen. Nu kan de Geest hem die gedeelten in herinnering brengen en hem dit laten zeggen. Omdat Jona ze kent, kan hij er steun en troost uit putten. Zo zijn de Schriften ook voor ons bedoeld (Rm 15:4).

De HEERE heeft het gedaan

De situatie waarin hij zich bevindt, schrijft hij niet toe aan wat de zeelieden met hem hebben gedaan (Jn 1:15). Ook spreekt hij niet over een ongeluk. Nee, in wat hem is overkomen, erkent hij het handelen van God als gevolg van zijn ongehoorzaamheid. God had hem in de diepte geworpen. De zeelieden zijn alleen maar de uitvoerders van Gods tuchtiging geweest. In dezelfde zin noemt Paulus zichzelf ook nooit een gevangene van Nero of van Rome, maar van Jezus Christus.

Het is belangrijk boven de omstandigheden te kijken en te zien dat God daarachter staat. Jona vernedert zich onder de krachtige hand van God (1Pt 5:6-7). Bevrijding voor een ziel in nood kan alleen komen als de hand van God erin wordt erkend.

Wat Jona ervaart, komt overeen met wat in Psalm 42 staat (Ps 42:8). Daar is een Godvrezende Israëliet aan het woord die zich herinnert hoe hij vroeger met de menigte van Gods volk optrok naar Gods huis. Maar dat is voorbij. Hij is uit het land verjaagd. Hij ervaart de kastijding van God die over Zijn ontrouwe volk moest komen als de ‘baren en golven’ die over hem heenslaan.

Zo is het ook met Christus geweest, toen Hij aan het kruis hing. Alleen was Hij in nood en ellende en onder de ‘baren en golven’ van Gods oordeel ten behoeve van anderen, omdat Hij Zich een maakte met de zonden van anderen. Daardoor voelde Hij Zich niet slechts alleen, maar was Hij ook werkelijk alleen in de drie uren van duisternis. Toen, en alleen toen, was Hij van God verlaten. Nooit zal dat voor enig mens gelden, behalve voor mensen in de hel. Het gold ook niet voor Jona in de buik van de vis.

Copyright information for DutKingComments