Jonah 2:4

Verstoten

Jona zegt verstoten te zijn van voor Gods ogen, terwijl hij er zelf voor had gekozen om weg te gaan van voor Gods aangezicht (Jn 1:3). Hier ervaart hij wat dit is. Het erge van de hel is dat iemand daar verstoten is van voor Gods ogen. Er is voor een mens niets wat vreselijker is dan buiten God te zijn. Zo is ook het geluk van de hemel gelegen in het feit dat iemand dicht bij God is. Op aarde kan iemand zich zo voelen, dat God hem verstoten heeft, niet meer naar hem omkijkt. Dat is een grote smart (Ps 31:23; Js 49:14).

Jona realiseert zich hoe erg het is weg te zijn uit de tegenwoordigheid van God. Hij verlangt ernaar daar weer in terug te zijn. Jona komt uit het tienstammenrijk. Daar heeft het volk onder aanvoering van Jerobeam I zijn eigen tempels in Bethel en Dan opgericht (1Kn 13:26-33). Maar die tellen niet voor Jona, net zomin als voor iedere Godvrezende Israëliet. Ondanks de godsdienstige verwarring ziet hij slechts één plaats van eredienst en dat is Jeruzalem. Hier al spreekt hij in het geloof uit dat hij die tempel die daar staat opnieuw zal aanschouwen.

Copyright information for DutKingComments