Joshua 12:9-13

De koningen van het land

Van de tweeënhalve stam wordt gezegd dat zij hun erfdeel van Mozes hebben gekregen (Jz 12:6). De negen en halve stam krijgt hun bezit van Jozua. Elke stam heeft een eigen taak, waarbij de een de ander aanvult.

Het is bemoedigend dat de HEERE Zelf deze opsomming geeft. Het laat zien dat Hij geen enkele overwinning vergeet die wij in Zijn kracht hebben behaald. Elke afzonderlijke overwinning staat genoteerd, zoals we zien in het telkens terugkerende “één”. Het moet ons aanmoedigen “de goede strijd” te strijden (2Tm 4:7), zodat wij van elke overwinning de beloning zullen ontvangen (vgl. Op 2:7; 11; 17; 26; Op 3:5; 12; 21).

De opsomming toont hoe goed God is voor Israël door hun de overwinning te geven over al deze koningen en het bezit van al hun koninkrijken. God “gaf hun de landen van de heidenvolken. Zo namen zij in bezit waarvoor de volken hadden gezwoegd, opdat zij zich aan Zijn verordeningen zouden onderhouden, en Zijn wetten in acht zouden nemen. Halleluja!” (Ps 105:44-45). Deze eenendertig koninkrijken zullen verdeeld worden onder negen en een halve stam.

Eerst worden de zestien koningen in het zuiden van Kanaän genoemd (Jz 12:9-16), daarna de vijftien koningen in het noorden van Kanaän. In de voorgaande hoofdstukken (Jozua 6-10) is de verovering van de steden die hier worden genoemd (Jz 12:9-13) uitvoerig beschreven. Daarin wordt het karakter van de strijd aangegeven. Bij de opsomming hier zien we de vijandschap die in elk koninkrijk heeft gehuisd.

1. Juda krijgt als erfdeel de koninkrijken Hebron, Jarmuth, Lachis, Eglon, Debir, Arad, Libna en Adullam, en nog een deel van het koninkrijk van Jeruzalem en een deel van Geder, in totaal acht.

2. Benjamin krijgt de koninkrijken Jericho, Ai, Jeruzalem, Makkeda, Beth-El en dat van de koning van de volken te Gilgal, dat zijn er zes.

3. Simeon krijgt het koninkrijk Horma en een deel van Geder.

4. Efraïm krijgt de koninkrijken Gezer en Tirza.

5. De halve stam van Manasse krijgt de koninkrijken Tappuah, Hefer, Taänach en Megiddo.

6. Aser heeft de koninkrijken Afek en Achsaf.

7. Zebulon heeft de koninkrijken Lassaron, Simron-Meron en Jokneam.

8. Naftali heeft de koninkrijken Madon, Hazor en Kedes.

9. Issaschar heeft Dor.

10. De stam Dan lijkt geen van de koninkrijken in bezit te hebben gekregen.

Het verslaan van al de koningen is aanleiding om in Psalm 136 de goedertierenheid van de HEERE te bezingen:

“Die grote koningen versloeg,

want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;

en machtige koningen doodde,

want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;

Sihon, de koning van de Amorieten,

want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;

en Og, de koning van Basan,

want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig” (Ps 136:17-20).

We lezen in Psalm 136 verder dat zich onder hen grote en geweldige koningen hebben bevonden. Hoe groter en geweldiger de vijandige koning, des te groter is het bewijs van Gods goedertierenheid in het verslaan en doden van die koning. Het land van de overwonnen koningen heeft Hij Zijn volk als erfdeel gegeven. Ook dat is aanleiding tot het bezingen van de goedertierenheid van de HEERE:

“Hij gaf hun land als erfelijk bezit,

want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;

als erfelijk bezit aan Zijn dienaar Israël,

want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig” (Ps 136:21-22).

Copyright information for DutKingComments