Joshua 14:8-9

Kaleb vraagt om wat hem is beloofd

De eersten die zich melden om hun deel van het land in bezit te nemen zijn de Judeeërs. Toch horen we niet van het verlangen van de hele stam, maar van slechts één man. Vaak betreft het slechts één in een familie of een enkeling in de plaatselijke gemeente. Maar daardoor kunnen ook anderen enthousiast worden. Als een van de familiehoofden (Jz 14:1) ziet Kaleb niet alleen toe op een rechtvaardige verdeling, maar vraagt hij ook een erfelijk bezit voor zichzelf.

Het is te begrijpen dat Kaleb voorop komt. Hij heeft vijfenveertig jaar naar dit moment uitgezien. Hij is nu vijfentachtig. Zijn enthousiasme is onverminderd gebleven. De hoop op de inlossing van wat hem is beloofd, heeft hem kracht gegeven de woestijnreis mee te maken zonder klagen. Hij is er een voorbeeld van dat het verwachten van de Heer en van wat Hij heeft beloofd, kracht geeft voor de wandel (Js 40:31).

Zijn kracht ligt niet in vroegere overwinningen. Hij teert niet op voorbijgegane glorie, terwijl hij indrukwekkende verhalen uit een grijs verleden vertelt. Nee, Kaleb is nog vol energie om nieuwe geloofsoverwinningen te behalen. Hij is nog even sterk als toen. Als men oud wordt, hoeft de geestelijke kracht niet af te nemen. Integendeel. Het getuigenis dat Kaleb voor Jozua uitspreekt, gaat niet alleen over vroeger, maar gaat ook en met name over nu.

Hij is een Keneziet. In Genesis 15 worden de Kenezieten genoemd als een volksstam die in Kanaän woont (Gn 15:19). Het is ook mogelijk dat het de aanduiding is van een familie in Juda. Zijn voorouders zijn vermoedelijk opgenomen in het volk van God. En juist deze man is zo’n groot voorbeeld. Velen die niet zijn opgegroeid in het midden van Gods volk, tonen vaak een groter verlangen naar geestelijke zegen dan zij die erin zijn opgegroeid. Dat kan ons beschamen. Kaleb wordt nog steeds de Keneziet genoemd.

Kaleb herinnert Jozua eerst aan het woord dat de HEERE tot Mozes over hem heeft gesproken (Jz 14:7). Vervolgens herinnert hij eraan dat Mozes, in overeenstemming met wat de HEERE heeft gezegd, hem als beloning voor zijn trouw een erfelijk bezit heeft toegezegd (Jz 14:9; Dt 1:36). Voor Kaleb zijn dat allemaal geen loze woorden. Hij gaat nu claimen wat hem is beloofd. Dit is taal naar het hart van de HEERE.

Kaleb betekent ‘van ganser harte’. Zo heeft hij alles gedaan en zo doet hij het nog steeds. Wij moeten ook geen lauwe christenen zijn. Hij verhaalt hoe het hem is vergaan, vijfenveertig jaar geleden, als hij is uitgezonden om het land te verkennen en zijn medeverkenners het hart van het volk hebben doen smelten. Hij is met zijn hele hart aan zijn opdracht gewijd gebleven (Jz 14:8). Mozes heeft bevestigd dat hij de HEERE volkomen is nagevolgd (Jz 14:9). Die toewijding is er nog steeds als hij hier voor Jozua staat. Vanwege die toewijding krijgt hij Hebron (Jz 14:14).

Kaleb wordt vele malen samen met Jozua genoemd. Allen die zo toegewijd zijn, worden ook steeds met de ware Jozua, de Heer Jezus, verbonden en in één adem met Hem genoemd. Jozua is ook een beeld van de leidsman. In de verbinding tussen Jozua en Kaleb is ook de combinatie te zien van het toegewijde leiderschap in de gemeente. Leider van het volk is hij die zelf door strijd de zegeningen in bezit heeft genomen en leeft in de hemelse dingen. Het gaat niet om een sterke persoonlijkheid, om redenaarstalent of organisatievermogen, maar om toewijding aan en verbondenheid met de Heer Jezus.

Kaleb kent volharding. Hij heeft velen zien vallen in de woestijn. Allen van zijn leeftijd zijn gestorven. Hij is een uitzondering, samen met Jozua. Hij is nu een oud man, maar niet van dagen zat. Het wachten zal hem niet altijd gemakkelijk gevallen zijn, maar hij heeft geleefd bij het woord dat de HEERE heeft gesproken. Gods Woord heeft in hem volharding gewerkt en het vertrouwen dat God voor hem aan het werk is (Js 64:4). Nu moet hij nog steeds volharden, want hij heeft het nog niet. Hij moet het nog veroveren. Maar hij spreekt vol vertrouwen uit dat hij erin zal slagen.

Hij wil het gebied met reuzen en versterkte steden. Hij ziet de werkelijkheid, het is geen hoogmoed. Maar hij rekent op de trouw van de HEERE. In bescheidenheid spreekt hij over “misschien” (Jz 14:12). Hij rekent niet op eigen kracht, hoe sterk hij zich ook voelt, maar op de HEERE. Maar als de HEERE dan ook met hem is, is er bij hem geen enkele twijfel over de uitkomst.

Kaleb is niet hoogmoedig. Hoogmoed is een gevaar dat bij het klimmen van de jaren groter wordt. De waarschuwing “al wat in de wereld is: de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld” (1Jh 2:16) is aan jongelingen in het geloof gericht. Maar hoewel deze drie gevaren met name voor de jongelingen gelden, is een ruimere toepassing zeker geoorloofd.

Het is gevaarlijk om te zeggen dat anderen niets te maken hebben met wat voor een bepaald groeistadium speciaal geldt. Vaders en kinderen in het geloof moeten ook de waarschuwing voor de jongelingen ter harte nemen. In verband met de fasen van geestelijke groei waarover Johannes in zijn eerste brief spreekt – kinderen, jongelingen en vaders (1Jh 2:12-18) –, kunnen we het volgende zeggen: voor de kinderen in het geloof is “de begeerte van het vlees” in het bijzonder gevaarlijk, voor de jongelingen is dat “de begeerte van de ogen”, en voor de vaders in Christus, de volwassen gelovigen, is dat de “hoogmoed van het leven”.

Copyright information for DutKingComments