‏ Joshua 18:7

Het nog niet verdeelde land

Er zijn nog zeven stammen die geen erfdeel ontvangen hebben. Het lijkt erop dat zij traag zijn gebleven. Misschien hebben ze er niet zoveel zin in gehad om als stam alleen de strijd aan te gaan voor de verovering van het erfelijk bezit. Het is hun misschien wel goed uitgekomen om samen te blijven wonen en hebben ze er geen zin in uit elkaar te gaan. Daarom gaat Jozua het volk helpen. Ze moeten per stam drie mannen leveren. Die stuurt hij erop uit om het overige land te gaan beschrijven, het om zo te zeggen in kaart te brengen. Daardoor zullen ze een indruk krijgen van wat nog in bezit genomen moet worden.

Als toepassing kunnen we aan het volgende denken. Toen de gelovigen oog hebben gekregen voor de hemelse zegeningen van de gemeente, vooral in het reveil aan het begin van de negentiende eeuw, hebben deze gelovigen rijk geërfd. Zij hebben, als we hen vergelijken met Juda en Jozef, een groot deel van het land veroverd. Zij hebben de rijkdommen ervan opgeschreven. Wij kunnen daarover lezen en er zo van meegenieten.

Maar is er voor onszelf nog iets dat kan worden verdeeld? Zij die vóór ons hebben geleefd en door strijd land in bezit hebben genomen, hebben zeker rijk geërfd. Maar ook voor ons is er een deel. Gód heeft het in een boek geschreven om ons te laten zien wat er nog over is. Zegeningen vinden we alleen in het Boek, het Woord van God. Paulus bidt – en dat mogen wij ook – dat wij onze zegeningen zullen leren kennen (Ef 1:18; Ef 3:18-19). We zullen dan met de psalmist zeggen: “De meetsnoeren zijn voor mij in lieflijke [plaatsen] gevallen, ja, een prachtig erfelijk bezit heb ik gekregen” (Ps 16:5-6).

Wij zijn niet in een positie vergelijkbaar met die van Juda en Jozef, maar met die van de andere stammen. Als wij aan God vragen om ons de geestelijke zegeningen te laten zien, geeft Hij ook ons zegeningen om van te genieten. We hebben ze wel gekregen, maar we mogen ze ook ons eigen gaan maken. De brieven van het Nieuwe Testament aan gelovigen die in een eindtijd leven, laten het deel zien dat er ook voor hen is. Dat deel zien we bij uitstek in de brieven van Johannes. Daarin gaat het over het eeuwige leven, dat is voor ons dé zegen van het land. God heeft alles voor ons in orde gemaakt, zodat ook wij, in onze tijd, land in bezit kunnen nemen.

Het land wordt beschreven “met het oog op ieders erfelijk bezit” (Jz 18:4). Ieder krijgt het bij hem passende deel van het land. Voor ons geldt dat “aan ieder van ons de genade is gegeven naar de maat van de gave van Christus” (Ef 4:7). Het land wordt ook “per stad” (Jz 18:9) beschreven. Als we in de steden een beeld mogen zien van plaatselijke gemeenten, dan zien we in deze beschrijving dat de zegen van het overgebleven land ook wordt genoten in gemeenteverband.

Jozua werpt het lot, in afhankelijkheid van God, voor Zijn aangezicht en wijst de zeven gedeelten van het land aan de zeven stammen toe. Jozua heeft geen opvolger, maar de priester Eleazar wel. Priesters zijn er altijd geweest. Zo is het bij ons. We hebben geen apostelen meer, maar wel de priesterlijke familie. Zolang er gelovigen zijn die hun priesterschap praktisch willen beleven door als een priestervolk samen te komen bij de tent der samenkomst, zal ook bekendgemaakt worden wat voor hen het erfelijk bezit is.

Copyright information for DutKingComments