Joshua 2:11

Getuigenis van Rachab

Door de belijdenis “ik weet”, geeft zij getuigenis van haar persoonlijk geloof. Ze toont een groter geloof dan de tien eerdergenoemde verkenners. Verder spreekt zij namens alle inwoners van het land een belijdenis uit (Jz 2:9b-11). Ze belijdt dat de schrik op allen is gevallen en dat ze allen weggesmolten zijn van angst. Dit is wat Mozes voorzegt, als het volk door de Rode Zee is getrokken: “Niemand zal tegenover u standhouden; de HEERE, uw God, zal over heel het land dat u zult betreden, angst en vrees voor u geven, zoals Hij tot u gesproken heeft” (Dt 11:25; vgl. Ex 15:14-16).

De loutere vaststelling dat het hart van hen weggesmolten is vanwege wat God heeft gedaan, is niet een geloofsbelijdenis die van het oordeel bevrijdt. Van de demonen weten we ook dat zij geloven “dat God één is … en zij sidderen” (Jk 2:19). Dit geloof is niet het reddende geloof, zoals dat bij Rachab persoonlijk aanwezig is. Demonen worden voorgesteld in de koningen van Kanaän. Hun geloof is, evenals dat van de demonen, een geloof in de kracht van God, terwijl ze tegelijkertijd deze God haten. Dat laat de koning van Jericho zien, want hij wil de verkenners doden. Hij kan niet anders dan God haten.

Niet alle mensen die in Kanaän wonen zijn een beeld van de demonen. Velen zijn slechts slaven van demonische machten. Zo iemand is ook Rachab. Voor haar is hoop, niet voor de demonen. Rachab spreekt er in geloof over dat de HEERE het land aan Zijn volk heeft gegeven. Dat brengt geen haat in haar hart, maar vertrouwen. Ze gelooft ook in de HEERE Zelf en dat niet als de God van een bepaald volk alleen, maar als de God van hemel en aarde (Jz 2:11b). Deze belijdenis doet sterk denken aan wat Mozes de Israëlieten heeft voorgehouden en waarvan hij wil dat ze dat ter harte nemen: “[Daarom] moet u heden weten en ter harte nemen dat de HEERE God is, boven in de hemel en beneden op de aarde, niemand anders!” (Dt 4:39).

Copyright information for DutKingComments