Joshua 2:8-13

Getuigenis van Rachab

Door de belijdenis “ik weet”, geeft zij getuigenis van haar persoonlijk geloof. Ze toont een groter geloof dan de tien eerdergenoemde verkenners. Verder spreekt zij namens alle inwoners van het land een belijdenis uit (Jz 2:9b-11). Ze belijdt dat de schrik op allen is gevallen en dat ze allen weggesmolten zijn van angst. Dit is wat Mozes voorzegt, als het volk door de Rode Zee is getrokken: “Niemand zal tegenover u standhouden; de HEERE, uw God, zal over heel het land dat u zult betreden, angst en vrees voor u geven, zoals Hij tot u gesproken heeft” (Dt 11:25; vgl. Ex 15:14-16).

De loutere vaststelling dat het hart van hen weggesmolten is vanwege wat God heeft gedaan, is niet een geloofsbelijdenis die van het oordeel bevrijdt. Van de demonen weten we ook dat zij geloven “dat God één is … en zij sidderen” (Jk 2:19). Dit geloof is niet het reddende geloof, zoals dat bij Rachab persoonlijk aanwezig is. Demonen worden voorgesteld in de koningen van Kanaän. Hun geloof is, evenals dat van de demonen, een geloof in de kracht van God, terwijl ze tegelijkertijd deze God haten. Dat laat de koning van Jericho zien, want hij wil de verkenners doden. Hij kan niet anders dan God haten.

Niet alle mensen die in Kanaän wonen zijn een beeld van de demonen. Velen zijn slechts slaven van demonische machten. Zo iemand is ook Rachab. Voor haar is hoop, niet voor de demonen. Rachab spreekt er in geloof over dat de HEERE het land aan Zijn volk heeft gegeven. Dat brengt geen haat in haar hart, maar vertrouwen. Ze gelooft ook in de HEERE Zelf en dat niet als de God van een bepaald volk alleen, maar als de God van hemel en aarde (Jz 2:11b). Deze belijdenis doet sterk denken aan wat Mozes de Israëlieten heeft voorgehouden en waarvan hij wil dat ze dat ter harte nemen: “[Daarom] moet u heden weten en ter harte nemen dat de HEERE God is, boven in de hemel en beneden op de aarde, niemand anders!” (Dt 4:39).

Rachab pleit voor haar familie

Rachab vraagt niet alleen redding voor zichzelf. Hoewel ze niet het hoofd van een gezin is, vraagt ze toch redding voor haar hele familie. Dat is haar wens. Die maakt ze bekend. Ze vertrouwt op de goedheid van God. Het is naar Gods gedachten om families te redden. Dat neemt onze verantwoordelijkheid niet weg om hun daarover te vertellen. Rachab moet ook naar haar familie gaan om tegen hen te zeggen wat nodig is om gered te worden. We moeten uitgaan om het middel tot redding bekend te maken.

De zorg voor haar familie is een bewijs dat ze al met haar hoererij heeft gebroken. Voor een hoer betekenen door God ingestelde familierelaties niets, hoezeer ze er zelf soms het tegendeel van mag beweren. Als er sprake is van een echte bekering, merken we ook een verlangen dat verbroken familierelaties weer worden hersteld.

Er is geen enkel voor God geldig motief te bedenken waarom iemand in de prostitutie gaat of blijft. Nergens in de Bijbel wordt met enig respect of zelfs maar met enig begrip over hoererij gesproken. Altijd wordt het krachtig veroordeeld. Alle zonden zijn erg, maar God bestempelt hoererij als een bijzondere zonde (1Ko 6:18). Maar ook voor een hoer is er genade. Dat zien we in Rachab.

Copyright information for DutKingComments