Joshua 24:1

Inleiding

Er zit een prachtige opbouw in de toespraak van Jozua. In de Jz 24:3-13 stelt hij het volk de grote daden van God voor. Vele malen lezen we daar het woord ‘Ik’, wat slaat op God. Bij Abraham komt Gods verkiezing naar voren. Door Mozes en Aäron laat God zien dat Hij de Bevrijder is van het volk. Als Hij het volk in het land heeft gebracht, is Hij de Overwinnaar van de vijanden. Jz 24:13 zegt dan ook terecht: “Zo heb Ik u een land gegeven.“

Na deze woorden wordt het volk voor de keus gesteld wie ze willen dienen. Voor deze keus worden wij ook gesteld, nadat alle zegeningen die ons in Christus gegeven zijn, aan ons zijn voorgehouden. Is het een moeilijke keus?

Het hele volk heeft wel gezegd de HEERE te zullen dienen, maar al spoedig blijkt wat hun woorden waard zijn. Het boek Richteren levert het bewijs. Wat blijft er dan over? Een persoonlijke keus! Kunnen wij het Jozua met ons hele hart nazeggen: “Maar wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de HEERE dienen!” (Jz 24:15b)?

Jozua verzamelt alle stammen in Sichem

Nadat Jozua in het vorige hoofdstuk de oudsten heeft toegesproken, wil hij het hele volk toespreken. Het hele volk gaat hem ter harte. Hij spreekt hen toe in Sichem. Dat is wel als een heiligdom te beschouwen, want daar is de HEERE aan Abraham verschenen en daar heeft Abraham voor de HEERE een altaar gebouwd (Gn 12:6-7). Daar heeft ook Jakob een altaar gebouwd (Gn 33:18-20) en daar heeft hij al zijn afgoden begraven (Gn 35:4).

De geschiedenis maakt duidelijk wat de waarde van Sichem is. Het is de juiste plaats voor Jozua om opnieuw de geschiedenis van Gods volk aan het volk voor te houden. Hij doet dat door het volk te herinneren aan enkele grote gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen hebben een geestelijke betekenis en kunnen we vergelijken met de dienst van Paulus.

Paulus spreekt in zijn afscheidsrede over de vier delen van zijn dienst:

1. Het betuigen “zowel aan Joden als Grieken de bekering tot God en het geloof in onze Heer Jezus” (Hd 20:21); dit betreft de vergeving van zonden voor ongelovigen als zij zich tot God bekeren en geloven in de Heer Jezus.

2. Het betuigen van “het evangelie van de genade van God” (Hd 20:24); dit gaat verder dan de oproep tot bekering en wordt uiteengezet in de brief aan de Romeinen.

3. Het prediken van “het koninkrijk” (Hd 20:25); dit is niet het vrederijk, maar dat de verworpen Christus nu in de hemel is en als Heer regeert over allen die Hem belijden, waarvan de kracht in het leven van de christen zichtbaar wordt.

4. Het verkondigen van “de hele raad van God” (Hd 20:27); dit is niet wat we vinden in de brief aan de Romeinen, maar in de brief aan de Kolossenzen en vooral in de brief aan de Efeziërs, waarin het gaat over de raadsbesluiten van eeuwigheid ten aanzien van de gemeente.

Deze vier delen vinden we ook in de toespraak van Jozua.

Copyright information for DutKingComments