Joshua 5:2-9

De besnijdenis bij Gilgal

Na de mededeling dat er geen moed meer is bij de vijanden (Jz 5:1), is dat menselijkerwijs de ideale gelegenheid om aan te vallen. God bepaalt echter dat dit de gelegenheid is om het volk te besnijden (Jz 5:2). De opdracht om het volk te besnijden betekent dat het volk volkomen onbekwaam wordt voor de strijd. Het volk zal als gevolg van de besnijdenis enkele dagen zo krachteloos zijn, dat zij zich niet tegen een eventuele aanval zullen kunnen verdedigen (vgl. Gn 34:24-26). Maar God gaat nooit overhaast te werk. Hij weet wat Hij doet en regelt alles in het voordeel van Zijn volk.

De verovering van het land begint met de les van Gilgal. In de besnijdenis leren ze dat in henzelf geen kracht is. In geestelijk opzicht moet ieder van ons persoonlijk de les leren “dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont” (Rm 7:18a). Het volk moet na elke strijd naar Gilgal terugkeren om steeds weer die les te leren als uitgangspunt voor de volgende strijd. De plaats van handeling wordt “de Heuvel van de voorhuiden” genoemd. Door deze naam zal deze heuvel voor altijd aan Gilgal verbonden blijven als de plaats waar de besnijdenis is gebeurd.

De besnijdenis moet gebeuren met “stenen messen”. Steen is materiaal dat niet door mensenhanden is vervaardigd. God stelt het ter beschikking. Een mes is een instrument waarmee in dit geval iets wordt weggesneden. Het stenen mes ziet op Gods oordeel over de zondige natuur van de mens. God heeft ‘het mes’ gehanteerd toen Hij Christus tot zonde maakte en zo de zonde in het vlees veroordeelde: “Want wat voor de wet onmogelijk was, doordat zij door het vlees krachteloos was – God heeft, doordat Hij Zijn eigen Zoon in een [gedaante] gelijk aan [het] vlees van [de] zonde en voor [de] zonde heeft gezonden, de zonde in het vlees veroordeeld” (Rm 8:3; vgl. Zc 13:7).

Wij hanteren het mes als we elke uiting van het vlees in ons veroordelen, dat wil zeggen dat we er niet aan toegeven en het negeren: “Doodt dan uw leden die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die afgodendienst is” (Ko 3:5). Dit betekent dat we elke impuls van het vlees die ons tot een zonde wil aanzetten, direct veroordelen en denken aan wat er met ons is gebeurd in de dood van Christus, dat wij met Hem gestorven zijn.

Gilgal heeft vijf kenmerken:

1. Daar staat het gedenkteken van de twaalf stenen uit de Jordaan: het gedenkteken wil zeggen dat er een voortdurende herinnering aan de dood en opstanding van de Heer Jezus is.

2. Het is de plaats van de besnijdenis: de dood moet op ons vlees en de werken ervan worden toegepast.

3. Daar wordt het Pascha op een heel nieuwe wijze gevierd. Het is het eerste Pascha in het land: we mogen bij het gedenken van de dood van de Heer Jezus denken aan alle zegeningen die Hij ons op grond van Zijn werk heeft geschonken.

4. God geeft daar na de besnijdenis een heel nieuw voedsel, namelijk de vrucht van het land: we mogen genieten van wat ons aan zegeningen geschonken is.

5. Daar ontmoeten we “de Bevelhebber van het leger van de HEERE”: in de strijd die we moeten voeren om de zegeningen te genieten, gaat Hij voor ons uit. Daardoor is de overwinning zeker.

Jozua krijgt de opdracht het volk voor de tweede keer te besnijden. De betekenis van de besnijdenis vinden we in het Nieuwe Testament. Het Oude Testament geeft niet de leer, maar de voorbeelden hoe we in de praktijk van ons geloofsleven kunnen waarmaken en genieten wat we in Christus hebben ontvangen. Het onderwijs van de brieven van Paulus maakt duidelijk wat de betekenis van de besnijdenis voor ons is. We lezen daar vooral over in de brief aan de Romeinen en in de brief aan de Kolossenzen. De brief aan de Kolossenzen brengt de gelovige in geestelijke zin van Egypte in Kanaän. In die brief komen we geestelijk gesproken in Gilgal.

De sleutelverzen vinden we in Kolossenzen 2. Daar lezen we dat in Christus alle volheid is en dat de gelovige tot volheid is gekomen in Hem: “Want in Hem woont de hele volheid van de Godheid lichamelijk, en u bent voleindigd in Hem, Die het Hoofd is van alle overheid en gezag” (Ko 2:9-10). Dat is de positie van iedere gelovige vanaf het moment dat hij tot bekering en geloof is gekomen. Op dat moment is hij ‘besneden’, dat wil zeggen dat op het moment van zijn bekering en geloof het oordeel, dat God over Christus in zijn plaats en voor zijn zonden heeft voltrokken, hem wordt toegerekend.

Maar na veertig jaar komt een nieuwe besnijdenis. Jozua krijgt de opdracht de Israëlieten “voor de tweede keer” te besnijden. Dat leert ons het volgende. Je kunt weten in een bepaalde positie te zijn, maar dat is iets anders dan het in praktijk brengen ervan. Paulus zegt tegen de Filippenzen: “Wij zijn de besnijdenis” (Fp 3:3). Daaruit blijkt dat het voor ons niet om een uiterlijke besnijdenis gaat, maar om een innerlijke, die van het hart.

Hij zegt het in de brief aan de Romeinen zo: “Want niet hij is een Jood die het uiterlijk is, en niet dat is de besnijdenis die iets uiterlijks is, in [het] vlees, maar hij is een Jood die het in het verborgen is, en [dat is] besnijdenis: [die] van [het] hart, naar [de] geest, niet naar [de] letter; zijn lof is niet van mensen, maar van God” (Rm 2:28-29). Dat moet worden waargemaakt door elke werking van het vlees die in ons opkomt, te oordelen (Ko 3:5).

De besnijdenis wordt verricht bij een nieuw volk. De hele oude generatie is omgekomen (Jz 5:6). Er is een heel nieuwe generatie, die van zonen, het land binnengegaan. God noemt Israël ”Mijn zoon” (Ex 4:22). Het is een nieuw geslacht van zonen met nieuwe oefeningen. Zij worden besneden. Er is ook een toepassing op de toekomst van het volk, als het hele volk een nieuw hart en een nieuwe geest in hun binnenste krijgt (Dt 30:6; Ez 36:26-27).

Als het volk besneden is, is de smaad van Egypte afgewenteld. De smaad van Egypte heeft de hele woestijnreis lang op hen gelegen. Egypte wordt door wijsheid gekenmerkt. Maar wereldse, menselijke wijsheid kan ons niet helpen om te weten hoe we moeten leven. Dit is het gevaar waaraan de Kolossenzen blootstaan. Zij zijn gevoelig voor de wijsheid die tegenover Christus staat. Dat is een wijsheid waardoor Christus uit de harten wordt verwijderd. Zij worden ervoor gewaarschuwd zich niet tot prooi van die valse wijsheid te laten maken (Ko 2:8a).

Alles wat van de wereld is, moet van ons worden afgewenteld. Er is sprake van ‘afwentelen’, alsof het een zwaar gewicht betreft dat op ons ligt en waardoor we aan de wereld onderworpen blijven. Het wegnemen van de dingen van de wereld kan pijn doen als we ze wegsnijden, omdat ze een deel van ons geworden zijn. Het duurt enige tijd voordat we daarvan hersteld zijn. Hoe eerder we radicaal met een zonde afrekenen, des te korter zal de tijd van het herstel hoeven te duren.

Copyright information for DutKingComments