Joshua 9:26

Houthakkers en waterputters

De Gibeonieten zijn als slaven in het huis van God, niet als zonen. Jozua vervloekt hen en veroordeelt hen tot het verrichten van het nederigste werk (vgl. Dt 29:11). Ze halen hout voor het altaar, maar zijn zelf geen offeraars. Ze halen water, maar niet om er zelf rein door te worden. Ze zijn een plaag voor het volk van God omdat het volk hun de toegang heeft gegeven tot de dienst aan God zonder God te vragen. Ze dienen, echter niet uit liefde, maar uit vrees.

De Israëlieten willen hen doden, maar Jozua redt hen (Jz 9:26). Het is beter om ons voor de Heer te buigen, dan het kwaad dat door onze schuld binnen is gekomen, tegen Gods wil in, uit te roeien. Soms wil Hij het laten bestaan, om ons er voortdurend aan te herinneren dat we kwaad alleen kunnen voorkomen als we Hem raadplegen voordat we iets doen.

Later wordt in de geschiedenis van de Gibeonieten te midden van Israël toch ook Gods genade zichtbaar. Jismaja, een van de helden van David, is een Gibeoniet (1Kr 12:4). Ook is er een Gibeoniet, Melatja, en nog andere mannen van Gibeon, die met het volk van God zijn teruggekeerd uit de gevangenschap in Babel en meehelpen de muur om Jeruzalem te herbouwen (Ne 3:7).

Copyright information for DutKingComments