Jude 2

Inleiding

De brief van Judas is een korte en krachtige brief. Als je de brief leest, merk je de gedrevenheid van een profeet. Gods Geest heeft Judas gebruikt om in de voortvarende taal van de profeten het kwaad in de christenheid en het oordeel daarover bij de komst van de Heer Jezus te beschrijven.

Het beeld dat jou hier van de christenheid wordt voorgesteld, is niet direct een beeld waar je vrolijk van wordt, maar het is de realiteit. Als die realiteit je zou zijn onthouden, zou je de noodzakelijke waarschuwingen missen die je moeten helpen om de aanvallen te onderkennen die op Gods waarheid worden gedaan. Tegelijk bemoedigt Judas je. Hij wijst namelijk op de onwankelbare trouw en almacht van God en de Heer Jezus voor hen die de overgeleverde waarheid willen vasthouden en tegen de aanvallen willen verdedigen.

Als je deze brief leest en je vergelijkt die met 2 Petrus 2, dan zie je dat bepaalde onderwerpen zowel door Judas als door Petrus worden genoemd. Toch worden deze zelfde onderwerpen vanuit een verschillend perspectief naar voren gebracht. Petrus richt zich tot Joodse christenen en spreekt over zonde en ongerechtigheid. Judas richt zich tot alle christenen en spreekt over de afval van de christelijke waarheid, het loslaten van het allerheiligst geloof.

Afzender, geadresseerden, doel van de brief

Jd 1:1. Judas stelt zich voor als “slaaf van Jezus Christus en broer van Jakobus”. Bij de verklaring van de brief van Jakobus hebben we gezien dat Jakobus een broer van de Heer Jezus is (Jk 1:1; Gl 1:19). Behalve een Jakobus treffen we onder de broers van de Heer naar het vlees ook een Judas aan (Mt 13:55). Het ligt voor de hand dat hij de schrijver van deze brief is.

Evenmin als Jakobus noemt Judas zich ‘broer’ van Jezus Christus, maar noemt hij zich met vreugde ‘slaaf’. Hij spreekt ook niet over ‘Jezus’, maar over ‘Jezus Christus’. Hoewel hij en Jakobus samen met de Heer Jezus in hetzelfde ouderlijk huis zijn opgegroeid, ontbreekt elke familiariteit. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat ze Hem hebben leren kennen als de Opgestane (1Ko 15:7). Het is belangrijker met Hem in een geestelijke betrekking te staan en dat te laten zien door naar Zijn Woord te luisteren, dan met Hem in een natuurlijke familieverhouding te staan (Lk 11:27-28).

Zoals al is opgemerkt, richt Judas zich in zijn brief tot alle gelovigen zonder onderscheid. Hij noemt hen “geroepenen”. Hij heeft alle gelovigen op het oog, allen die tot de wereldwijde gemeente behoren. Tegelijk is de brief ook persoonlijk, want roeping is een persoonlijke zaak van iedere gelovige. De geroepenen – en daar hoor jij door Gods genade ook bij – stelt hij direct aan het begin van zijn brief in tweeërlei betrekking voor: eerst tot “God [de] Vader” en dan tot “Jezus Christus”. De betrekking tot God de Vader is verbonden met liefde en de betrekking tot Jezus Christus met bewaring.

Wat Judas hier doet, ligt in dezelfde lijn als wat de Heer Jezus doet in Zijn gebed tot Zijn Vader als Hij vraagt om bewaring van de Zijnen (Jh 17:11). Wat Judas zegt en wat de Heer Jezus heeft gebeden, is met het oog op de inhoud van de brief zeer bemoedigend. Je mag weten dat je een voorwerp bent van Goddelijke liefde, hoeveel kwaad er ook in de christenheid is binnengedrongen. Je mag ook weten dat je door Jezus Christus tot het einde toe wordt bewaard, terwijl het binnengedrongen kwaad door Hem zal worden geoordeeld. Wat een bemoediging! Dat geeft zekerheid en kracht aan je geloof, dat in de tijd van afval waarin je leeft, zwaar op de proef wordt gesteld.

Jd 1:2. Na zijn adressering heeft Judas een drievoudige wens voor zijn lezers, “barmhartigheid, vrede en liefde”. Hij voegt daaraan nog de wens toe dat die zal worden “vermenigvuldigd”. We vinden in de aanhef van de brieven van Paulus steeds ‘genade en vrede’ als wens. Slechts in de twee brieven aan Timotheüs voegt hij daar de wens van ‘barmhartigheid’ aan toe. Dat laat zien dat ‘barmhartigheid’ vooral bedoeld is voor individuele personen, wat het persoonlijke karakter van de brief van Judas benadrukt.

De combinatie van de drie wensen die Judas hier uitspreekt, komt alleen bij hem voor.

1. Hij begint met “barmhartigheid”. Daarin zit het aspect van nood en medelijden. Judas weet dat de gelovigen dat bijzonder nodig hebben met het oog op de tijd die hij dadelijk zal beschrijven.

2. Ook “vrede” is in een dergelijke tijd van groot belang. Alle kwaad dat overvloedig de gemeente is binnengedrongen, kan aanleiding zijn om vol onvrede te raken. Als alles hopeloos schijnt en er geen uitweg lijkt te zijn, kan de onvrede gemakkelijk binnensluipen.

3. Ten slotte is “liefde” nodig. Hoe slecht de tijden ook zijn, altijd kan de gelovige zich bewust zijn van de liefde van God.

Judas noemt deze dingen in zijn algemeenheid. Natuurlijk wenst hij ze je toe van Godswege. Tegelijk is het de bedoeling dat deze kenmerken in een tijd van verval ook uitingen zullen zijn die van jou naar anderen mogen gaan. Je hebt immers het nieuwe leven, je bent uit God geboren en hebt Zijn natuur. Als de afval zich steeds duidelijker manifesteert, is het des te dringender gewenst dat onder de gelovigen deze uitingen van Gods zorg ook naar elkaar toe worden gevonden. En Judas wenst niet alleen maar dat ze er zijn en zullen toenemen, maar dat ze er in overvloedige mate zijn door vermenigvuldiging, dat wil zeggen dat ze steeds meer toenemen.

Jd 1:3. Judas noemt zijn lezers “geliefden” en sluit zich hiermee aan bij God de Vader van Wie hij heeft gezegd dat de gelovigen in Hem geliefd zijn (Jd 1:1). Hij heeft voor hen dezelfde gevoelens als God de Vader. Het is belangrijk om je broeders en zusters te zien zoals God de Vader hen ziet en voor ze te voelen wat Hij voor hen voelt.

Judas vertelt dat hij van plan is geweest hun een brief te schrijven. Dat plan voert hij ook uit. Hij vertelt ook waarover hij had willen schrijven en dat daar iets in is veranderd. Hij had graag met hen willen delen wat hij en zij gemeenschappelijk bezitten in de behoudenis die ze hebben gekregen (vgl. 2Pt 1:1). Het verlangen om over de “gemeenschappelijke behoudenis” te schrijven is echter verdrongen door een last die Gods Geest op zijn hart heeft gelegd. Hij is daaraan gehoorzaam geweest en heeft de noodzaak erkend om een vermaning te schrijven in plaats van over vreugdevolle waarheden.

Hij vertelt over deze verandering in zijn voornemen omdat dit je de ernst van de inhoud van zijn brief des te sterker doet voelen. Het toont aan dat er wel eens van plan moet worden veranderd en dat in plaats van te genieten van geloofswaarheden ervoor moet worden gestreden.

Het geloof – hiermee wordt de geloofswaarheid bedoeld en niet zozeer je persoonlijk geloof – is uitermate kostbaar. Het is alles wat je van God in Christus weet, zoals je dat in het geïnspireerde, onfeilbare, gezaghebbende en complete Woord van God hebt. Dat moet ook als zodanig worden gehandhaafd en verdedigd. Alles wat van God komt, zal altijd worden aangevallen en moet daarom worden verdedigd. Je moet eraan vasthouden dat het alleen aan de apostelen is gegeven het geloof maatgevend vast te leggen in geïnspireerde geschriften.

Het geloof uitleggen en onderwijzen is niet de taak van allen, maar van door de Heer Jezus gegeven gaven (Ef 4:11). Het is wel de opdracht van iedere gelovige, ook van jou, om het geloof te verdedigen en ervoor te strijden. Dat is niet een zaak van slechts enkelen. Het is immers het geloof dat “aan de heiligen is overgeleverd”, dat zijn alle heiligen, alle gelovigen, en niet een kleine groep bevoorrechte mensen. Het gevolg is dat alle heiligen het moeten verdedigen. De uitdrukking ‘heiligen’ maakt ook het contrast duidelijk met de onheiligheid van de goddelozen over wie Judas in de volgende verzen schrijft.

Wat je moet verdedigen, is het geloof dat “eenmaal”, dat is ‘eens voor altijd’, is overgeleverd. Het gaat niet om een nieuw ontdekt geloof of een geloof dat zich ontwikkelt en waaraan telkens nieuwe dingen worden toegevoegd. Het is eenmaal en volledig door God geopenbaard. Mensen hebben er niets aan bijgedragen, al zijn zij de instrumenten die zijn gebruikt om het door te geven. Er komen geen nieuwe openbaringen meer. Het is wel eens zo opgemerkt: Als het nieuw is, kan het niet waar zijn, en als het waar is, is het niet nieuw.

Lees nog eens Judas 1:1-3.

Verwerking: Welke bemoedigingen vind je in deze verzen?

Copyright information for DutKingComments