Judges 1:6-7

Vergelding

Dat Juda en Simeon niet helemaal in de weg van God zijn en niet helemaal naar Zijn gedachten handelen, is ook te zien aan de wijze waarop ze Adoni-Bezek behandelen. Ze doen iets wat God hun niet geboden heeft. Jozua heeft iets dergelijks nooit gedaan met de koningen van Kanaän. Het is een daad van menselijke vergelding. Nergens in het Oude Testament staat een opdracht van God aan Zijn volk om hun vijanden te martelen. Inderdaad, ze mogen geen medelijden met hen hebben en moeten hen zonder pardon doden, maar een wrede behandeling wordt niet voorgeschreven. Wat het volk hier doet, spreekt niet in hun voordeel.

Wat Adoni-Bezek ervan zegt, is een andere zaak. Adoni-Bezek heeft zo gehandeld om daardoor zijn macht en roem te vermeerderen. God gebruikt het falen van Juda en Simeon om hem te vergelden. Het pleit voor hem dat hij in de behandeling die hij ondergaat de rechtvaardige straf van God ziet. Hij erkent dat dit oordeel hem terecht treft. Zoals hij gedaan heeft, zo wordt hem vergolden.

In zijn geval wordt het woord vervuld: “Wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten” (Gl 6:7). In meerdere geschiedenissen in de Bijbel komen we de waarheid van dit woord tegen. En hoe vaak zijn we zelf hiermee al in aanraking gekomen? De mens ontmoet wat hij doet.

Met het antwoord dat Adoni-Bezek geeft op de straf die hij krijgt, kan mensen de mond worden gesnoerd die kritiek hebben op de verdelging door Israël van de inwoners van Kanaän. Zij moeten maar eens goed naar Adoni-Bezek luisteren. Het oordeel over de inwoners van Kanaän is rechtvaardig en verdiend.

Copyright information for DutKingComments