Judges 19:14

De overnachting: Jebus of Gibea

Na een klein stukje te hebben gereisd, wordt het tijd om een plaats te zoeken om te kunnen overnachten. Het was immers al tegen de avond toen ze vertrokken. Jebus komt in zicht. De knecht doet het voorstel om daarheen te gaan. Maar dat zint de Leviet niet. Wat is zijn bezwaar tegen Jebus? Hij noemt het “een vreemde stad die niet van de Israëlieten is”. Dat is wat men noemt een staaltje van farizeïsme. Farizeeën zijn lieden tegen wie de Heer Jezus zegt: “Huichelaars, want u reinigt de buitenkant van de drinkbeker en de schotel, maar van binnen zijn zij vol roof en onmatigheid” (Mt 23:25). De Leviet wil blijkbaar uiterlijk geen verbinding met het verkeerde hebben, maar zelf is hij vanbinnen vol onreinheid.

Dit houdt de waarschuwing in dat we moeten oppassen voor een ongelijke verhouding tussen onze persoonlijke heiliging en ons openlijke optreden, anders gezegd, tussen leer en leven. Daartussen mag geen verschil zijn. Wat de mensen van ons zien, hoort het gevolg te zijn van onze innerlijke gemeenschap met God en wat Hij ons heeft duidelijk gemaakt door Zijn Woord. Als ons optreden voor de mensen nauwgezet is, terwijl we het met onze persoonlijke, innerlijke heiliging voor God niet zo nauw nemen, is er geen besef van wat zonde is. Het vervolg van dit hoofdstuk laat dat duidelijk zien. De Leviet houdt met God geen rekening, alleen met wat de mensen zouden kunnen zeggen. Hij handelt alsof Israël nog dicht bij God leeft, terwijl het volk al ver van God is afgeweken.

In het licht van de geestelijke toestand in Israël is wat in Ri 19:14 staat – “en de zon ging voor hun [ogen] onder bij Gibea” – meer dan de beschrijving van een natuurverschijnsel. De zon gaat letterlijk onder, dat wel, het wordt nacht, maar het is tevens de verwijzing naar het verval in Israël en met name hier in Gibea. Het is een plaats waar spoedig op een vreselijke wijze zal blijken hoe groot de geestelijke duisternis in de harten van de inwoners is.

Het ligt voor de hand dat het de Leviet niet bekend is wat voor een immorele plaats hij binnenkomt. Ook daaruit blijkt dat hij geen enkele interesse heeft voor de eer van God te midden van Zijn volk. Een Leviet is toch iemand die door God is aangesteld om Zijn wet onder het volk te onderwijzen? Zo heeft Mozes het in zijn zegen van Levi gezegd (Dt 33:10a). Daar heeft deze Leviet blijkbaar lak aan. Wat kan hem de toestand onder Gods volk schelen? Hij denkt alleen aan zijn eigen belang en niet aan dat van God en Zijn volk (vgl. Fp 2:4).

Copyright information for DutKingComments