Lamentations 2:19

Oproep om de HEERE aan te roepen

Het antwoord van Jeremia over de situatie die hij heeft gezien en beschreven, komt in Kl 2:18. Hoewel de verwoesting van de Heere (Adonai) is gekomen en die verwoesting volgens Zijn voornemen heeft plaatsgevonden, is er geen enkele andere hoop op verlichting dan van diezelfde Heere. Daarom schreeuwt het hart van het overblijfsel het uit tot de Heere (Adonai). Jeremia geeft uiting aan dit roepen en richt zich tot de “muur van de dochter Sion”, waarmee alle bewoners binnen de muur worden bedoeld. Ze moet onophoudelijk, dag en nacht, tranen laten stromen. Ze mag zichzelf geen rust gunnen. Uit haar oogappel moeten tranen blijven stromen.

Het is een aansporing om te bidden in de ellende die hun is overkomen. Bidden is het enige wat in een dergelijke situatie nog mogelijk is. Het is de HEERE bewegen om toch aan hen te gedenken en hen uit hun ellende te redden. Ze moeten dat onophoudelijk doen, zodat ze bewijzen dat ze de uitredding alleen van Hem verwachten (vgl. Lk 18:1-8). Ze moeten het ook doen in het volle besef van hun zonden, terwijl ze het berouw daarover voortdurend, dag en nacht, tonen.

Als de nacht in het leven komt, kan er gesmeekt worden tot de Heere (Adonai) (Kl 2:19). Er moet, zodra het besef van een invallende duisternis er is, gesmeekt worden voor de kinderen, voor de jongeren. Ze moeten hun hart uitstorten als water voor Zijn aangezicht (Ps 62:9), dat betekent geheel en al, zonder reserve. De handen moeten worden opgeheven in vurig gebed. Hart en handen gaan samen en in deze volgorde: eerst het hart, dan de handen. De inzet van het gebed zijn de kleine kinderen, de kleuters.

Een hele generatie staat op het punt om te komen. We moeten onze handen meer tot God opheffen voor het leven van onze kinderen, voor onze jeugd. Dan kan de Heer nog een nieuw begin maken, voordat Hij komt.

Copyright information for DutKingComments