Lamentations 2:22

De HEERE wordt aangeroepen

De Kl 2:18-19 zijn een oproep tot gebed. In de Kl 2:20-22 wordt daaraan gehoor gegeven. Deze verzen zijn een gebed. Het volk zegt hier weer “zie, HEERE” (Kl 2:20; Kl 1:9; 11; 20). Jeremia herinnert de HEERE eraan dat Hij deze ellende over het volk van Zijn verkiezing heeft gebracht. Is dat nu niet meer zo, is het volk niet meer het volk van Zijn verkiezing? Zal er geen uitkomst komen?

De ellende is al zover gekomen, dat vrouwen uit wanhoop hun eigen kinderen hebben gegeten (Dt 28:53; vgl. 2Kn 6:24-31). Ook het heiligdom van Hem Die toch alle gezag heeft, de Heere (Adonai), is op vreselijke wijze ontheiligd. Daar liggen de lijken van priester en profeet die daar zijn gedood door vreemdelingen. Moet hieraan geen einde komen?

Er wordt in onze tijd veel geklaagd over zoveel wat er mis is. Voor zover dat terecht is, moeten we dat niet doen tegenover elkaar, maar daarover spreken met de Heer. Wat we niet tegen Hem kunnen zeggen, moeten we ook niet tegen elkaar zeggen.

We kunnen de Heer wijzen op het leed dat de Zijnen ondergaan, waaronder zij gebukt gaan. We mogen Hem herinneren aan de waarde van Zijn volk voor Hem. Kan Hij toelaten dat de kinderen ten prooi vallen aan de wanhoop van de ouders? Kan Hij toelaten dat de dienst van priester en profeet volkomen verdwijnt? We kunnen Hem smeken dat te voorkomen of daarin verandering aan te brengen.

Jeremia wijst de HEERE op de straten van de stad (Kl 2:21). Wie door de stad loopt, huivert bij de aanblik van wat de vijand heeft aangericht. De vijand heeft jong en oud gedood. Ze liggen op straat. Zij die de kracht en toekomst van het volk zijn, zijn door het zwaard gevallen. Leeftijd en geslacht maakten voor de vijand niets uit. Zonder ergens op te letten hebben zij met hun zwaard in grote woestheid dood en verderf gezaaid.

Toch ziet Jeremia ook hier dat ze niet de prooi van de vijandelijke machten om hen heen zijn, maar van de toorn van de HEERE. Hij heeft hen afgeslacht en niet langer kunnen sparen omdat ze zozeer hebben volhard in hun zonden.

Hij spreekt het uit tot de HEERE dat Hij de vijanden bijeengeroepen heeft, als het ware om feest te vieren ten koste van de stad (Kl 2:22). We zien hier weer die verwisseling van feest en verschrikking, of nog erger, die verbinding tussen feest en verschrikking. Wat een feestdag voor de vijand is, is voor de vrome een dag van verschrikkingen waardoor hij geheel omgeven is. Niemand kan aan de verschrikkingen ontkomen.

De ‘ik’ die hier spreekt, is Jeremia. Hij vertolkt hier de stem en gevoelens van de stad, het overblijfsel. Die hij op handen heeft gedragen en heeft grootgebracht, zijn de kinderen van Sion, de inwoners van de stad. Het zijn die kinderen die zijn omgebracht door de vijand.

De belangrijke les van dit hoofdstuk is dat de stad al haar ellende voor de HEERE uitspreekt. Als wij redenen hebben om te klagen, over onszelf, onze familie, de gemeente, dan mogen we met onze klachten naar Hem gaan. We mogen Hem de gelegenheid geven daarmee te doen wat Hem welgevallig is, tot verheerlijking van Zijn Naam.

Copyright information for DutKingComments