Lamentations 3:52

Hernieuwde klachten

Jeremia gaat verder met het beschrijven van de verachtelijke behandeling die zij van de kant van de vijand ondergaan. Hij ziet al hun vijanden hun mond opensperren om hen te verslinden (Kl 3:46). Dat vervult hen met angst. Hij ziet de valkuil, de verwoesting en de ondergang voor zich, zonder iemand die redt (Kl 3:47). Dat hele gezicht vervult hem met intens verdriet, zodat de tranen als waterbeken uit zijn oog stromen (Kl 3:48). De ondergang van de dochter van zijn volk treft hem diep.

Hij zal blijven huilen, hij kan niet anders, want hij heeft geen rust (Kl 3:49). Er zal pas rust komen, als “de HEERE neerkijkt en ziet uit de hemel” (Kl 3:50; vgl. Ex 3:7-10). Dat wil zeggen dat Hij dan naar Zijn volk omziet en neerdaalt om hen te verlossen. Wat Jeremia nu ziet, is een kwelling voor zijn ziel (Kl 3:51). Al de dochters van zijn stad zijn in diepe ellende.

In de Kl 3:52-54 vergelijkt Jeremia zich

1. met een vogel die het doelwit van een jager is (Kl 3:52),

2. met wild gedierte dat in een put gevangen is (Kl 3:53) en

3. met iemand die de verdrinkingsdood nabij is (Kl 3:54).

Het toont de hopeloosheid van zijn situatie en die van Juda. Er is geen hoop op overleven.

In deze verzen spreekt Jeremia weer over zichzelf. Wat hij in Kl 3:52 zegt, heeft ook de Heer Jezus gezegd. Zonder reden is ook Hij vervolgd, gehaat, gesmaad en gedood. Jeremia heeft ook letterlijk meegemaakt dat hij in een put is geworpen (Kl 3:53; Jr 37:11-21; Jr 38:1-6).

In Kl 3:54 horen we weer de roep uit een diepte van ellende (vgl. Ps 69:2-3; Jn 2:3). Hij waant zichzelf en hen verloren, omdat hij zich afgesneden voelt van Gods barmhartigheden. Maar juist door de gedachte daaraan wendt hij zich in het volgende vers vanuit de put tot de HEERE.

Copyright information for DutKingComments