Lamentations 4:12-16

Belijdenis van de oorzaak van de ellende

In deze verzen horen we een uitvoerige belijdenis van de oorzaak van de ellende. Dit alles overkomt Sion omdat de HEERE Zijn grimmigheid ten uitvoer brengt (Kl 4:11). ‘Ten uitvoer brengen’ wil zeggen ‘voleindigd’, ‘volledig tot uiting gebracht’. Vandaar dit ontzettende lot. De HEERE heeft Sion met het vuur van Zijn toorn verwoest. Niet Nebukadnezar, maar Hij heeft het vuur aangestoken dat de fundamenten van de stad heeft verteerd, zodat er geen basis meer over is om nog een stad genoemd te worden.

Iedereen weet dat Jeruzalem een sterke, onneembare stad was (Kl 4:12). Het was ondenkbaar dat die zou worden ingenomen. Toch is dat nu gebeurd, omdat niet gerekend werd met Gods heiligheid. Hij kan de zonde niet ongestraft laten, ook niet bij Zijn uitverkoren stad en volk.

De oorzaak dat de stad er zo aan toe is, zijn de zonden en ongerechtigheden van de geestelijke leiders van het volk, de valse profeten en priesters (Kl 4:13). God heeft Zijn bescherming van de stad moeten opzeggen. Aan haar kleeft het bloed van de rechtvaardigen die met de onrechtvaardigen zijn omgekomen.

De profeten zijn de valse profeten, die in plaats van het volk Gods wil voor te houden hebben geprofeteerd wat in hun eigen harten is opgekomen en voor de mensen aangenaam is. De priesters hebben Gods wet moeten uitleggen, maar zijn de grofste wetsovertreders geworden en zijn het volk voorgegaan op een weg van zonde die dit oordeel heeft veroorzaakt.

Dit uitgelezen gezelschap van profeten en priesters heeft bloed aan hun handen. Ze hebben hen gedood die hen hebben gewaarschuwd voor het komende oordeel (vgl. Mt 23:35). En dat niet alleen. Ze hebben de waarschuwende stemmen tot zwijgen gebracht, zodat het oordeel onafwendbaar is geworden.

Deze misleiders wankelen als blinden door de straten (Kl 4:14). Ze zien er vreselijk uit in hun met bloed besmette kleren. Het is het uiterlijke teken van hun gedrag waarin zij het bloed van rechtvaardigen hebben vergoten. Ze dragen het merkteken van Kaïn en moeten als melaats behandeld worden (Kl 4:15).

Het aanzien dat ze onder het volk hebben gehad, is volkomen verdwenen. Het volk dat zelf ook onrein is door hun zonden, verdrijft deze valse profeten en priesters nu. Het misleide volk roept in woede tegen hen dat ze moeten weggaan. Ze roepen wat melaatsen verplicht zijn van zichzelf te roepen (Lv 13:45). Alsof ze melaats zijn, worden ze door allen verdreven. Men gunt hun geen verblijfplaats onder de heidenen in ballingschap.

In Kl 4:16 eindigt de tweede zondebelijdenis, die tegelijk een geloofsbelijdenis is. De valse belijders worden in feite niet door het volk, maar door de HEERE verstrooid, zodat ze hun slechte invloed niet meer kunnen uitoefenen. Het is omdat zij voor de ware priesters geen ontzag hebben gehad en de ouden geen genade hebben bewezen.

Copyright information for DutKingComments