Lamentations 4:17

Klacht over vervlogen hoop

In de Kl 4:17-18 lezen we iets over de belegering, over de gevoelens tijdens de belegering. Ze hebben uitgezien naar Egypte om hen te verlossen (Jr 37:5; 11), maar tevergeefs (Kl 4:17). Jeremia heeft hen ervoor gewaarschuwd niet op Egypte te vertrouwen (Jr 2:36b). Steeds hebben ze die fout gemaakt om te vertrouwen op een vleselijke arm. Jeremia maakt zich hier weer een met het volk.

Ze werden op de hielen gezeten door de vijanden. Ze konden zich niet meer buiten vertonen, want dan zouden ze door de pijlen van de vijand worden getroffen (Kl 4:18). Ze zagen dat hun einde gekomen was (vgl. Ez 7:1-4). Daar twijfelden ze niet meer aan. Maar ze namen niet de toevlucht tot de HEERE.

In de Kl 4:19-20 lezen we de tweede beschrijving over het einde van de belegering. Sommigen hebben geprobeerd om te ontkomen, maar zijn gegrepen (Kl 4:19). Dat is Zedekia overkomen. Hij heeft met het groepje dat wilde vluchten, ondervonden hoe snel de vijand is (Dt 28:49; Jr 48:40; Hk 1:8).

“De gezalfde van de HEERE” is Zedekia. Het gaat niet om hem als persoon, maar om zijn ambt, zoals ook Saul de gezalfde van de HEERE was (1Sm 10:1; 1Sm 24:7; 11; vgl. 1Sm 16:3; 2Sm 23:1; 1Kn 1:34; 2Kn 11:12). Hij was de levensadem van het volk (vgl. Gn 2:7; Gn 7:22). Hij was de natuurlijke hoop van zijn volk, onder wiens “schaduw”, dat wil zeggen zijn bescherming (Ri 9:15; Js 30:2), zij wilden leven. Als ze op de HEERE hadden vertrouwd, waren ze in Diens schaduw veilig geweest (Ps 91:1).

Copyright information for DutKingComments