Leviticus 10:16-20

Eten van het zondoffer

Ook het zondoffer is voedsel voor de priester. Hier blijken Eleazar en Ithamar nalatig te zijn geweest. Zij hebben ervan moeten eten, maar hebben dat niet gedaan. Niet alleen de twee oudste zonen hebben gefaald, ook Aäron en de twee overgebleven zonen falen. De oudste zonen hebben in eigenwilligheid gehandeld. Dat is bij Aäron en de andere zonen niet zo; zij handelen uit zwakheid. Hun excuus wordt dan ook door Mozes aanvaard.

Een priester moet niet alleen het zondoffer van een ander verbranden op het altaar. Hij moet er in sommige gevallen ook van eten. Dat wil voor ons zeggen dat een geestelijk gezinde gelovige, iemand die priesterdienst doet, een medegelovige niet alleen tot schuldbelijdenis moet brengen. Er komt bij dat hij ook moet eten van het zondoffer, dat wil zeggen dat hij zich geestelijk moet inleven in wat de Heer Jezus voor die zonde heeft moeten lijden, wat het Hem gekost heeft om de straf daarvoor te dragen.

Aäron en zijn zonen hebben het zondoffer wel verbrand, maar niet gegeten. Het duidt op de zwakheid die ook bij ons wordt gevonden. Het kost ook ons vaak minder moeite iemand op een zonde te wijzen, dan in te dringen in de gevoelens van de Heer Jezus en zich als het ware met die zonde van de ander een te maken. Aäron geeft zijn zwakheid toe. Daarvoor is bij God begrip en toegeeflijkheid (vgl. Hb 5:1-2), wat bij zonde nooit het geval is.

Copyright information for DutKingComments