Leviticus 16:20-22

De levende, weggaande bok

Aäron maakt zich een met de levende bok – handen opleggen is een maken met. Daarna belijdt hij alle zonden, dat zijn “al de ongerechtigheden”, de slechte daden van de Israëlieten. De zonden worden als het ware op de bok gelegd. Daarna wordt de bok de woestijn in gestuurd.

Het ziet op de Heer Jezus, Die de zonden op Zich heeft genomen van allen die in Hem geloven (1Pt 2:24). Hij heeft elke zonde van iedere gelovige voor God beleden als Zijn eigen zonde en Hij heeft het oordeel over die zonden gedragen. God zegt: “Hun zonden zal Ik geenszins meer gedenken” (Hb 8:12). De gelovige mag weten en zeggen: “U hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen” (Js 38:17b). Hij heeft ze geworpen “in de diepten van de zee” (Mi 7:19b). Hij heeft ze weggedaan “zo ver het oosten is van het westen” (Ps 103:12), dat wil zeggen oneindig ver weg. Ze zijn weggedragen “naar een onbewoond gebied”. Waar de zonde is, is geen woonplaats voor God en voor de mens die met God verzoend is.

Copyright information for DutKingComments