‏ Leviticus 2:11

Geen zuurdeeg, geen honing

In het graanoffer mogen geen zuurdeeg of honing aanwezig zijn, terwijl het zout (Lv 2:13) niet mag ontbreken. Als wij onze gedachten over de Heer Jezus tegenover God uiten, kunnen we helaas verkeerde uitspraken over Hem doen. Als wij veronderstellen dat de Heer Jezus had kunnen zondigen, hoewel Hij het niet heeft gedaan, is dat zuurdeeg. De Schrift toont ondubbelzinnig aan dat de Heer Jezus niet kon zondigen. [Zie het artikel Christus kon niet zondigen!]

Ook de gedachte dat de Vader de Heer Jezus heeft verlaten op het kruis, vinden we nergens in de Schrift. Het tegendeel lezen we in Johannes 16 (Jh 16:32). De Mens Jezus Christus is door God verlaten in de uren van duisternis. Het is ook zuurdeeg te veronderstellen dat de Heer Jezus tijdens Zijn leven op aarde onder de toorn van God is. Integendeel, Hij doet altijd wat de Vader welgevallig is, ook op aarde.

Honing wordt gebruikt in elk gebak, zoals wij nu suiker gebruiken. Bij het graanoffer mag het niet gebruikt worden. Honing op zich is goed, het geeft nieuwe energie (1Sm 14:27; vgl. Sp 24:13). Het spreekt van de aangename zoetheid van de natuurlijke dingen van het leven. We kunnen denken aan de familiebetrekkingen, de relatie tussen man en vrouw en tussen ouders en kinderen. De natuurlijke gevoelens die we daarbij hebben, zijn niet verkeerd. Het is zelfs verkeerd als ze ontbreken (2Tm 3:1-4).

De Heer Jezus vergelijkt het koninkrijk der hemelen met zuurdeeg, “dat een vrouw nam en verborg in drie maten meel, totdat het geheel doorzuurd was” (Mt 13:33). De drie maten meel zien we bij het graanoffer, een beeld van de volmaakte Mensheid van Christus. De vrouw stelt de valse kerk voor. Dit laat in beeld zien dat de waarheid over Christus door de valse kerk is verdorven.

Het graanoffer spreekt van het volkomen aan God toegewijde leven van de Heer Jezus. In die toewijding speelt de ‘honing’ geen rol. De Heer Jezus heeft Zijn moeder Maria lief. We zien bij het kruis hoe groot Zijn liefde en zorg voor haar zijn. Zodra zij zich echter mengt in Zijn gehoorzaam volbrengen van de wil van Zijn Vader, moet Hij zeggen: “Wat heb Ik met u te doen, vrouw?” (Jh 2:4; Lk 2:49; Mk 3:33-35).

De Heer veracht natuurlijke gevoelens niet. Hij heeft ze Zelf aan de mens gegeven. Maar ze kunnen geen plaats hebben in het werk dat Hij doet. Dat mogen ze ook niet bij ons als wij een werk voor de Heer willen doen. Ze kunnen een echte keus voor de Heer Jezus, of de beslissing om een werk voor Hem te doen, in de weg staan (Mt 10:37; Lk 14:26). Als wij Zijn lijden overdenken, is het niet goed dat wij dat doen met onze natuurlijke gevoelens. We zien zulke gevoelens bij de vrouwen van Jeruzalem, waar de Heer dan ook een vermaning over uitspreekt (Lk 23:27-28).

Als er wel iets van deze bestanddelen in het graanoffer aanwezig is, moet de offergave behandeld worden als een offergave van eerstelingen. Die offergave mag niet op het altaar komen. Dat is omdat daar wel zuurdeeg in zit. In Leviticus 23 wordt daarop nader ingegaan (Lv 23:17). Daar zien we dat die offergave spreekt van de gemeente. In de leden van de gemeente is de zonde nog aanwezig (1Jh 1:8), hoewel die van zijn kracht is beroofd.

We zien dat bij de offergave van de eerstelingen ook een zondoffer wordt gebracht. Dat is bij de eerstelingsgarve (Lv 23:10), die spreekt van de Heer Jezus, niet het geval. Maar is het niet een mooie gedachte dat wij ook onszelf aan God mogen aanbieden? En al is het zo dat wij niet zoals de Heer Jezus volkomen een aangename geur zijn voor God, toch is het een offer dat aangenaam is voor Hem (Rm 12:1).

Copyright information for DutKingComments