Leviticus 21:21-22

Wie geen priesterdienst kunnen uitoefenen

Er worden enkele uitzonderingen op de uitoefening van het priesterschap genoemd:

1. Dochters. Alleen zonen mogen priester zijn. Het vrouwelijke spreekt van de positie, het mannelijke van de kracht waarin de positie wordt verwerkelijkt. Weten dat je priester bent, is één ding, het in de praktijk ook te zijn is iets anders. Alleen een orthodoxe belijdenis (‘dochter’) maakt iemand nog geen priester (‘zoon’).

2. Als iemand nog te jong is. Priesters moeten een bepaalde leeftijd bereikt hebben. Om priesterdienst uit te kunnen oefenen is een zekere mate van geestelijke groei of rijping nodig.

3. Als iemand een bepaald lichaamsgebrek heeft. Een priester kan zoon zijn, een bepaalde leeftijd hebben en toch ongeschikt zijn om priester te zijn. Iemand met een gebrek mag wel van de heilige offergaven eten (Lv 21:22). Hij is niet onrein. Toch mag hij geen priesterdienst verrichten.

Het gebrek dat hij heeft, hoeft geen eigen schuld te zijn. Blindheid kan, geestelijk toegepast, het gevolg zijn van verkeerd onderwijs. Anderen krijgen sterk eenzijdig geestelijk onderwijs waardoor ze mismaakt raken, waardoor de verhoudingen in het begrijpen van de waarheid uit hun evenwicht raken.

Wat in Israël niet mogelijk is in letterlijke zin – iemand van zijn mismaaktheid afhelpen – is in de gemeente in geestelijke zin wel mogelijk: de Heer Jezus kan verandering in een toestand van mismaaktheid brengen als we ons aan Hem toevertrouwen.

Copyright information for DutKingComments