‏ Leviticus 26:1-9

Inleiding

Na Leviticus 25, waar we horen over de zekerheid van het herstel van alle dingen, de zekerheid dat Gods plannen worden vervuld, volgt in dit hoofdstuk de verantwoordelijkheid van Gods volk. Hier horen we niet over de raadsbesluiten van God, maar over Zijn wegen in verbinding met de verantwoordelijkheid van de mens. Dat is niet in strijd met Zijn raadsbesluiten, maar een andere zijde van Gods waarheid.

We zien hier wat God zal doen als de mens gehoorzaam is en wat Hij zal doen als de mens ongehoorzaam is. De zegeningen worden afhankelijk gesteld van wat de mens doet. In Deuteronomium 28 horen we over dezelfde dingen als hier, maar dan uitgebreider (Dt 28:1-68). Daar wordt alles gezegd tegen een volk dat de woestijnreis achter de rug heeft, terwijl hier het volk er nog voor staat.

Verbod om afgoden te maken

God stelt eerst Zijn absolute alleenrecht op de verering door Zijn volk vast. Hun eerbetoon mag alleen naar Hem gaan en naar niets en niemand anders. Hij duldt geen enkel voorwerp naast Zich. Hij maakt geen deel uit van Zijn schepping. Elk gemaakt voorwerp is minder dan Hij en alles wat er is, is door Hem gemaakt en daarom minder dan Hij.

Gods sabbatten en Gods heiligdom

Na het negatieve verbod om afgoden te maken, volgt het positieve gebod om ”Mijn sabbatten” in acht te nemen en eerbied te hebben voor “Mijn heiligdom” (vgl. Lv 19:30). Daardoor kunnen ze laten zien dat hun hart naar Hem uitgaat in plaats van naar de afgoden. Het omvat hun hele leven. In het zich houden aan het sabbatsgebod tonen zij eerbied voor de HEERE in hun maatschappelijke en sociale leven; in het eren van het heiligdom tonen zij op godsdienstig terrein dat zij naar Gods wil willen leven.

Belofte van zegen

De zegeningen van het land worden overvloedig voorgesteld. De eerste zegen waarover wordt gesproken, is de regen. De hele oogst is daarvan afhankelijk (Dt 11:13-14). Bij gehoorzaamheid wordt regen beloofd, telkens op de goede tijd voor de oogst. Als gevolg daarvan zal het als het ware het hele jaar oogsttijd zijn (Am 9:13).

Ze zullen in vrede van de vrucht kunnen genieten, zonder dat ze in angst hoeven te zitten voor de dreiging van vijanden of wilde dieren. Als een vijand het waagt hen aan te vallen, zullen ze hem met weinig inspanning verjagen (vgl. Dt 32:30). De HEERE zal Zich in gunst tot hen wenden. Hij zal hen talrijk maken en overvloed aan eten geven.

Naast deze materiële zegen is er ook geestelijke zegen. Die bestaat in het voorrecht dat Hij in hun midden woont en hun God zal zijn en dat zij Zijn volk zullen zijn. De materiële zegen is tevens het bewijs dat God voortdurend in hun midden woont. Het volk heeft zegen en rust waar God rust heeft.

Ze zullen het volle resultaat van Gods bevrijding uit Egypte in weldadige vrijheid genieten. Van een onder het slavenjuk gebukte houding zal geen sprake zijn. God heeft hun juk verbroken en hen “rechtop laten gaan”, ze lopen met opgeheven hoofd. Zo mag de christen “staan” in de genade van God (Rm 5:2). Vele malen wordt in de geschiedenis van Israël door de HEERE terugverwezen naar de bevrijding uit Egypte. Ook de christen moet telkens herinnerd worden aan zijn verlossing uit de macht van de zonde. Dat zal zijn dankbaarheid levend houden en hem verlangend doen blijven God in alle dingen te eren.

Copyright information for DutKingComments