Leviticus 4:12

Buiten het kamp

De jonge stier moet niet alleen geslacht worden, hij moet ook verbrand worden, en wel buiten het kamp, dat wil zeggen buiten de plaats waar God woont, op een reine plek. De Heer Jezus is niet een ‘gewone’ dood gestorven. Hij is door het volk buiten Jeruzalem gebracht en daar gestorven onder het oordeel van God over de zonden. Hij is van God verlaten geweest.

Niemand van Gods kinderen die is gestorven, is ooit van God verlaten geweest. Martelaren konden zingend op de brandstapel sterven omdat God bij hen was. De Heer Jezus is gestorven, terwijl Hij Zelf de zonden van allen die in Hem geloven “in Zijn lichaam heeft gedragen op het hout” (1Pt 2:24) en voor hen door God “[tot] zonde gemaakt” is (2Ko 5:21). Dat is het waarvoor Hij in Gethsémané op Zijn aangezicht heeft gesmeekt dat die drinkbeker Hem voorbij zou mogen gaan. Hij is ook dan volmaakt en zegt tegen Zijn Vader: “Echter niet zoals Ik wil, maar zoals U [wilt]” (Mt 26:39). Zijn volmaakte gehoorzaamheid brengt Hem naar Golgotha. Daarom is die plaats tegelijk een reine plaats.

De Heer Jezus is tot zonde gemaakt. God heeft “Zijn eigen Zoon in een [gedaante] gelijk aan [het] vlees van [de] zonde en voor [de] zonde … gezonden” om “de zonde in het vlees”, Zíjn vlees, op het kruis te veroordelen (Rm 8:3), dat is om het zondoffer te zijn. Het zondoffer moet buiten het kamp, ver van de plaats waar God woont, worden verbrand. Dat spreekt ervan dat God niet met Hem, maar tegen Hem is, in de drie uren van duisternis wanneer Hij de zonden draagt en tot zonde wordt gemaakt.

Elk deel van het dier wordt verbrand tot as. ‘Verbranden’ houdt een andere gedachte in dan het “in rook doen opgaan” in de voorgaande hoofdstukken en ook hier in Lv 4:10. ‘In rook opgaan’ staat in verbinding met het welgevallen van God; ‘verbranden’ staat in verbinding met Gods toorn.

‘Verbranden’ gebeurde in mijn plaats. Dat moet ik me goed realiseren als ik weer gezondigd heb. Het moet opnieuw en telkens tot mij doordringen

dat van nature al mijn gedachten zondig zijn: de kop wordt verbrand;

dat mijn wandel zondig is: de poten worden verbrand;

dat mijn gevoelens door de zonde bedorven zijn: de ingewanden worden verbrand;

dat alles wat er van mij uitgaat alleen maar vuiligheid is: de mest wordt verbrand.

Ik heb het oordeel verdiend, maar de Heer Jezus, als het onschuldige Offer, heeft het voor mij ondergaan.

“Buiten het kamp” heeft ook een toepassing voor ons. Dat blijkt duidelijk uit Hebreeën 13. Daar is sprake van zondoffers waarvan “de lichamen buiten de legerplaats verbrand” worden (Hb 13:11). “De legerplaats” – hier in Leviticus “het kamp” – is in Hebreeën 13 een verwijzing naar Jeruzalem als woonplaats van God; daarom moeten de zondoffers juist daarbuiten en niet daarbinnen worden verbrand. Parallel daaraan heeft de Heer Jezus als zondoffer niet binnen Jeruzalem maar daarbuiten, buiten de poort, buiten de legerplaats, geleden (Hb 13:12). Direct daarna staat: “Laten wij daarom tot Hem uitgaan, buiten de legerplaats” (Hb 13:13). Jeruzalem is namelijk een onheilige plaats geworden en dat is zichtbaar geworden doordat het Joodse systeem de Heilige de stad uitgooide.

Daarom worden de gelovigen vanaf dat moment tot vandaag toe opgeroepen weg te gaan uit – dat houdt in: te breken met – alles wat zo onheilig is, dat daarin voor de Heilige en Rechtvaardige geen plaats is. Om in beeld te blijven kunnen we zeggen: in zo’n onheilige legerplaats voelt de gelovige zich niet meer op zijn plaats en daarom wordt hij opgeroepen deze te verlaten en naar de Heer Jezus toe te gaan.

Van ‘de legerplaats’ of ‘het kamp’ kan nog worden gezegd dat het een beeld is van de christenheid in haar uiterlijke gedaante. Het is het beeld van de godsdienst waar grote nadruk ligt op uiterlijke dingen, waar een bemiddelend priesterschap in stand wordt gehouden, maar waar voor de Christus van de Schriften geen plaats is. Uit Hebreeën 13 kunnen we leren dat de positie van de nieuwtestamentische gelovige drieërlei is: hij is bij het altaar (Hb 13:10), in het heiligdom en buiten de legerplaats of het kamp (Hb 13:11-13).

Voor alle christelijke gemeenschappen waar de kenmerken van de legerplaats gezien worden, luidt ook vandaag de opdracht aan de enkeling om uit te gaan tot Hem. Verbonden te zijn met een verheerlijkte Heer in de hemel gaat samen met het verbonden zijn met een versmade Christus op aarde. Mozes heeft ook voor “de smaad van Christus” gekozen, omdat hij die “groter rijkdom achtte dan de schatten van Egypte, want hij zag op de beloning” (Hb 11:26).

Copyright information for DutKingComments