Leviticus 4:26

Als een leider gezondigd heeft

De derde categorie waarover de HEERE tot Mozes spreekt, betreft een leider van het volk die zondigt. De zonde van een leider brengt niet de gemeenschap van het hele volk met God in gevaar. Daarom kan er een kleiner offer worden gebracht. Toch is zijn zonde ernstig. De zonde van een leider is toe te passen op het zondigen door iemand die een verantwoordelijke positie te midden van Gods volk heeft (vgl. 1Tm 5:19-20). Zo iemand geeft leiding aan anderen. Zijn voorbeeld is van groot belang. Als hij zondigt, is dat een ernstige zaak.

Het gaat om een zonde die hij in onwetendheid heeft begaan. Dat blijkt uit de woorden: “Als de zonde hem later bekendgemaakt wordt” (Lv 4:23; vgl. Lv 4:28). Het kan zijn dat iemand anders hem daarop attent gemaakt heeft. We zouden kunnen zeggen dat de dienst van de voetwassing aan hem is verricht (Jh 13:1-10).

Het is niet aangenaam iemand op zijn zonde te wijzen. Toch is het een dienst. Als we zonde in iemands leven laten bestaan, zonder er op te wijzen, haten we hem feitelijk (Lv 19:17). Zonde maakt iemand ongelukkig, want daardoor kan hij geen gemeenschap met God en de medegelovigen hebben.

De leider moet zijn zonde belijden, openlijk. Dat doet hij door met een zondoffer naar de priester bij het altaar te gaan. Hij moet zien hoe het dier in zijn plaats wordt geslacht. Het bloed wordt aan de horens van het brandofferaltaar gedaan, maar niet in het heiligdom gebracht zoals in het geval van een zonde van de gezalfde priester of van de hele gemeente.

Dat het bloed op de horens van het brandofferaltaar moet worden gestreken, is omdat daar ook het dankoffer wordt gebracht, dat spreekt van de gemeenschap met God en met de andere leden van het volk van God. Dat is wat wij in de tafel van de Heer hebben. Als iemand heeft gezondigd, is de gemeenschap met God en met elkaar alleen weer mogelijk na belijdenis en het zien op het offer van Christus.

Op grond van het offer kan gezegd worden: “En het zal hem vergeven worden” (Lv 4:26; 31; 35). Dan komt de vreugde over de vergeving terug (Rm 4:6-8). Bij de Israëliet is herhaling van het offer steeds nodig. Hij kent alleen de zekerheid van de vergeving na het brengen van een offer. Bij een nieuwe zonde moet hij met een nieuw offer komen.

De christen mag de zekerheid kennen van de vergeving van al zijn zonden op grond van het eens voor altijd volbrachte werk van Christus (Hb 10:1-14). Als hij zondigt, moet Christus niet opnieuw voor hem sterven, maar moet hij zijn zonde belijden. Dan is God “getrouw en rechtvaardig om ons de zonde te vergeven” (1Jh 1:9), op grond van het eens voor altijd volbrachte werk van Christus.

Copyright information for DutKingComments