Leviticus 4:5-6

Het bloed van het zondoffer

Door de zonde van de gezalfde priester is de weg naar het heiligdom versperd. Door het sprenkelen van het bloed wordt de weg naar en in het heiligdom weer geheiligd. Ook is het door zijn zonde niet mogelijk om reukwerk te offeren. Het bloed aan de horens van het reukofferaltaar maakt de weg vrij om weer reukwerk te brengen. Reukwerk spreekt van de gebeden (Ps 141:2). Dat ziet op het bemiddelende werk van de gezalfde priester, op zijn naderen tot God ten gunste van het volk. Die weg wordt ook weer vrij. Er kan weer kracht – waarvan de horens spreken – uitgaan van het gebed, van voorbede.

De rest van het bloed wordt bij het brandofferaltaar uitgegoten. Bij het brandofferaltaar mag het volk komen. Ook die weg is dan weer vrij. Het uitgegoten bloed spreekt ervan dat de Heer Jezus “Zijn leven heeft uitgegoten in de dood” (Js 53:12), want het leven is in het bloed. “Christus, gekomen als Hogepriester … niet door [het] bloed van bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, is eens voor altijd ingegaan in het heiligdom, na een eeuwige verlossing verworven te hebben” (Hb 9:11-12).

Alles staat in verbinding met “de tent van ontmoeting” of “de tent der samenkomst”, de naam die aangeeft dat God hier met Zijn volk wil samenkomen. Dat is door de zonde onmogelijk geworden en wordt weer mogelijk door de dood en het bloed van het zondoffer.

Copyright information for DutKingComments